ECLI:NL:RBDHA:2024:12385

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
C/09/665350 / FA RK 24-3025
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg eerdere beschikking over verdeling zorgtaken voor kind voor zomervakantie 2024

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juli 2024 een beschikking gegeven in een geschil tussen de ouders van een minderjarig kind, [minderjarige 1]. De moeder had verzocht om vervangende toestemming om met [minderjarige 1] op vakantie te gaan van 21 juli tot en met 5 augustus 2024 in [land 1]. De vader voerde verweer en vroeg om de huidige zorgregeling, die week-om-week is, te handhaven. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onduidelijkheid bestond over de zorgregeling zoals vastgelegd in een eerdere beschikking van 13 februari 2024. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de zorgregeling tot de zomervakantie 2024 doorloopt, maar dat de moeder's verzoek om vervangende toestemming voor de vakantie niet kon worden toegewezen. Dit was gebaseerd op zorgen over de veiligheid en het welzijn van [minderjarige 1], mede in het licht van een geplande jeugdbeschermingstafel en een hoger beroep dat medio augustus 2024 zal plaatsvinden. De rechtbank oordeelde dat het in het belang van [minderjarige 1] was om rust te bewaren en duidelijkheid te krijgen van de jeugdbeschermingstafel, en dat de vakantie van de moeder dit zou doorkruisen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 24-3025
Zaaknummer: C/09/665350
Datum beschikking: 11 juli 2024

Vervangende toestemming vakantie

Beschikking op het op 26 april 2024 ingekomen verzoek van:

[de moeder] ,

de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. K. Moene te Den Haag.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vader] ,

de vader,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. G.I.H. Schulte te Almere.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift namens de moeder;
  • het verweerschrift, met zelfstandig verzoek, namens de vader.
Op 2 juli 2024 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de moeder met haar advocaat en de vader met zijn advocaat.

Feiten

  • De moeder en de vader hebben een affectieve relatie gehad.
  • Zij zijn de ouders van het volgende nu nog minderjarige kind:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2020 in [geboorteplaats 1] .
  • De moeder en de vader oefenen het gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] uit volgens een aantekening in het gezagsregister van 23 augustus 2021.
  • De moeder heeft nog drie kinderen uit (een) eerdere relatie(s):
  • [jong volwassene 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2005 in [geboorteplaats 2] ;
  • [jong volwassene 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2005 in [geboorteplaats 2] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 3] 2017 in [geboorteplaats 3] .
  • [jong volwassene 2] is overleden op 3 augustus 2023.
  • Bij beschikking van deze rechtbank van 13 februari 2024 is – voor zover hier van belang –:
  • het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij de moeder bepaald;
  • ten aanzien van de zorgregeling bepaald:
- in het lichaam van de beschikking: “
Partijen zijn het er tijdens een schorsing van de zitting samen over eens geworden dat de co-ouderschapsregeling zoals hij nu is blijft bestaan tot het moment dat [minderjarige 1] naar de basisschool gaat. Moeder heeft ook niet langer bezwaar bij het verblijf van [minderjarige 1] op de crèche in [plaatsnaam 1] in die periode, op de maandagen en dinsdagen. Over de periode vanaf 1 september 2024, als [minderjarige 1] naar de basisschool gaat, zijn partijen het niet eens geworden. Daar zal de rechtbank over beslissen.
- in het dictum van de beschikking: “
tot aan de zomervakantie 2024 verblijft [minderjarige 1] de ene week bij de man en de andere week bij de vrouw, steeds afwisselend, waarbij de ouder bij wie [minderjarige 1] is, hem op woensdag naar de opvang brengt en de ouder naar wie [minderjarige 1] toegaat hem die dag uit de opvang haalt, in de zomervakantie geldt vervolgens de vakantieregeling;
stelt vast dat partijen de vakantieregeling zijn overeengekomen, zoals weergegeven in bijlage 5 van het verzoekschrift van de moeder. Deze bijlage is aan deze beschikking gehecht”.

Verzoek en verweer

De moeder verzoekt aan haar toestemming te verlenen, die de toestemming van de vader vervangt, om met [minderjarige 1] voor vakantie van 21 juli tot en met 5 augustus 2024 te verblijven in [land 1] , [naam verblijfplaats 1] , [adres 1] , [postcode] [plaatsnaam 2] , waarbij op de heenweg en de terugweg wordt overnacht bij [naam verblijfplaats 2] , [adres 2] in [land 2] , voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vader voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Daarnaast verzoekt de vader zelfstandig te bepalen dat in de zomervakantie 2024 de huidige zorgregeling week-om-week door zal lopen, voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Beoordeling

Uit de stukken en dat wat op de zitting is besproken is de rechtbank het volgende gebleken. In de beschikking van 13 februari 2024 lijkt een tegenstrijdigheid te staan over de verdeling van de zorgtaken voor [minderjarige 1] in de zomervakantie 2024. De ouders hebben allebei de beschikking anders geïnterpreteerd, wat deels oorzaak is voor deze procedure. Daarnaast is op de zitting gebleken dat er hoger beroep tegen de beschikking van 13 februari 2024 is ingesteld, waarvoor medio augustus 2024 een zitting bij het Gerechtshof Den Haag staat gepland. Bij dit hoger beroep zullen het hoofdverblijf van [minderjarige 1] en de zorgregeling opnieuw worden beoordeeld. Verder is gebleken dat er een jeugdbeschermingstafel (JBT) is gepland, maar dat het verslag hiervoor nog niet gereed is. Volgens de moeder is de JBT gepland omdat de vader enkele keren geen toestemming zou hebben gegeven voor gezagsbeslissingen. De vader wijst erop dat er sprake is van zorgen naar aanleiding van een anonieme melding bij Veilig Thuis (VT) dat de moeder en opa moederszijde [minderjarige 1] zouden slaan. Volgens de vader heeft [minderjarige 1] hem dat ook verteld.
De rechtbank ziet aanleiding om allereerst de uitleg van de verdeling van de zomervakantie 2024 in de beschikking van 13 februari 2024 te bespreken. Aan de ene kant wordt in het lichaam van de beschikking vermeld dat de co-ouderschapsregeling van week-om-week doorloopt tot [minderjarige 1] naar school gaat. [minderjarige 1] wordt op [geboortedatum 1] 4 jaar en gaat dus aan het begin van het nieuwe schooljaar, te weten 26 augustus 2024, naar school. Volgens het lichaam van de beschikking loopt de week-om-weekregeling dus tot dat moment door. Dat sluit aan bij het aan de beschikking gehechte vakantieschema dat volgens de moeder door haar advocaat destijds is opgesteld en dat aanvangt met de herfstvakantie met daarachter ‘vanaf 2024’ en waarin achter zomervakantie staat vermeld ‘vanaf 2025’. In het dictum van de beschikking wordt naar dat schema verwezen. Aan de andere kant wordt in het dictum vermeld dat de week-om-weekregeling geldt tot aan de zomervakantie 2024 en dus niet tot en met de komende vakantieperiode. De vader is van de eerste verdeling van de vakantie uitgegaan en de moeder van de tweede verdeling.
Op basis van de overwegingen in het lichaam van de beschikking en het aan de beschikking gehechte schema over de verdeling van de vakanties en feestdagen waar in het dictum naar wordt verwezen, gaat de rechtbank ervan uit dat bedoeld is om te beslissen dat [minderjarige 1] tot en met de zomervakantie de ene week bij de moeder is en de andere week bij de vader, en dat in het dictum per abuis bij de zorgregeling is vermeld ‘tot aan de zomervakantie 2024’ waar dat had moeten zijn ‘tot en met de zomervakantie 2024’. Als het aan de beschikking gehechte vakantieschema voor alle zomervakanties en dus ook voor de zomervakantie 2024 had moeten gelden, is het vreemd dat er een jaartal bij staat en al helemaal dat erbij staat ‘vanaf 2025’. Dit schema is volgens de moeder door haar advocaat opgesteld. Het ligt ook voor de hand dat pas met de schoolvakanties rekening wordt gehouden vanaf het moment dat [minderjarige 1] schoolgaand is. Dat, zoals de moeder betoogt, ook voor [minderjarige 1] van begin af aan rekening is gehouden met de schoolvakanties, omdat zij daar gelet op haar andere kinderen toch rekening mee moet houden, verhoudt zich niet tot de omstandigheid dat het gehele vakantieschema pas aanvangt met de herfstvakantie 2024. Het schema heeft immers de volgende opbouw: herfstvakantie (vanaf 2024), kerstvakantie (vanaf 2024), voorjaarsvakantie (vanaf 2025), meivakantie (vanaf 2025) en zomervakantie (vanaf 2025). Als van begin af aan de bedoeling van de ouders was geweest om rekening te houden met de schoolvakanties, had het schema al veel eerder moeten beginnen, in ieder geval – gelet op de datum van de beschikking – met de voorjaarsvakantie 2024.
De rechtbank volgt daarom het standpunt van de vader dat er bewust is gekozen om de schoolvakanties pas te verdelen vanaf het moment dat [minderjarige 1] naar school gaat. De rechtbank zal daarom het verzoek van de vader, om te bepalen dat de week-om-weekregeling doorloopt in de zomervakantie 2024, toewijzen.
De rechtbank begrijpt vervolgens het verzoek van de moeder om vervangende toestemming op die manier, dat zij niet alleen toestemming vraagt voor de reis als zodanig, maar ook om af te wijken van de vastgelegde zorgregeling. De rechtbank dient daarop op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijke Wetboek een zodanige beslissing te nemen als haar in het belang van [minderjarige 1] wenselijk voorkomt.
De moeder heeft ten aanzien van de geplande vakantie verklaard dat zij er veel belang aan hecht om met het hele gezin samen te zijn op de sterfdag van [jong volwassene 2] . De bestemming is daarbij ook van belang, omdat zij eerder met [jong volwassene 2] en [jong volwassene 1] op vakantie in [land 1] is geweest en zij daar mooie herinneringen aan hebben. De vader heeft aangegeven dat hij, uitgaande van de week-om-weekregeling, volgens welke [minderjarige 1] op zijn verjaardag bij de vader is, al plannen heeft gemaakt voor die verjaardag. Voor de vader zijn het meest van belang de zorgen om het welzijn en de veiligheid van [minderjarige 1] wanneer hij bij de moeder en opa moederszijde is. Hij wijst daarvoor op de anonieme melding bij VT en de verklaringen van [minderjarige 1] . Daarbij geeft de vader aan dat hij zorgen heeft om de mentale toestand van de moeder, mede omdat zij recent betrokken is geweest bij twee auto ongelukken en zij zich na het overlijden van [jong volwassene 2] meerdere keren ernstig suïcidaal heeft geuit. De vader maakt zich daarom extra zorgen wanneer [minderjarige 1] met de moeder voor langere tijd in het buitenland is, juist rond de sterfdag van [jong volwassene 2] .
De rechtbank zal de door de moeder verzochte vervangende toestemming voor de vakantie niet verlenen. De omstandigheid dat er een JBT bijeen wordt geroepen, is voor de rechtbank een teken dat er ernstige zorgen zijn. Een JBT wordt niet bijeengeroepen uitsluitend voor gezagsgeschillen over praktische zaken zoals het aanvragen van een paspoort, wat volgens de moeder aan de orde is. De rechtbank acht het zorgelijk dat de moeder er op de zitting geen blijk van heeft gegeven dat zij de ernstige zorgen die er kennelijk bij de betrokken hulpverleners en de vader zijn, serieus neemt. Bovendien zal een vakantie van meer dan drie weken aaneengesloten mogelijk ook het JBT doorkruisen en naar aanleiding daarvan mogelijk op te starten hulpverlening. Daar komt bij dat in augustus 2024 het hoger beroep tegen de eerdere beschikking van deze rechtbank wordt behandeld, waar wederom de hoofdverblijfplaats en zorgregeling zullen worden besproken. In de aanloop daarnaar is de rechtbank van oordeel dat het in het belang van [minderjarige 1] is om de rust te bewaren en duidelijkheid te krijgen van het JBT. De door de moeder gewenste vervangende toestemming en aanpassing van de zorgregeling doorkruist dat. De rechtbank begrijpt dat de moeder graag wil dat [minderjarige 1] mee gaat op vakantie en aanwezig is op de sterfdag van [jong volwassene 2] , maar acht dit niet zonder meer in het belang van [minderjarige 1] . Ook al heeft de moeder op de zitting aangegeven dat zij van de sterfdag van [jong volwassene 2] geen beladen moment wil maken, zal het onvermijdelijk een dag vol emoties zijn die een jong kind als [minderjarige 1] voelt, maar niet kan benoemen. De rechtbank zal daarom het verzoek van de moeder afwijzen.

Beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2020 in [geboorteplaats 1] , in de zomervakantie 2024 de ene week bij de vader en de andere week bij de moeder verblijft, steeds afwisselend, waarbij de ouder bij wie [minderjarige 1] is, hem op woensdag naar de opvang brengt en de ouder naar wie [minderjarige 1] toegaat hem die dag uit de opvang haalt, en verklaart deze regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het verzoek van de moeder voor vervangende toestemming.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. Brakel, kinderrechter, bijgestaan door mr. P.M.A. van Oosten als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 11 juli 2024.