ECLI:NL:RBDHA:2024:12414
Rechtbank Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om aansluitende zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 30 juli 2024 een beschikking gegeven naar aanleiding van een verzoek van de officier van justitie om een aansluitende zorgmachtiging voor een betrokkene, geboren in 1995, die momenteel verblijft in een zorginstelling. De officier van justitie had verzocht om deze machtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), maar de rechtbank heeft het verzoek afgewezen. De betrokkene, bijgestaan door haar advocaat, heeft ter zitting aangegeven dat het goed met haar gaat en dat zij de zorgmachtiging niet nodig acht. De advocaat van de betrokkene heeft primair de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit, stellende dat het verzoek onvoldoende gemotiveerd was en dat de voorgestelde vormen van verplichte zorg willekeurig waren aangekruist. Subsidiair heeft de advocaat verzocht om afwijzing van het verzoek, stellende dat de betrokkene goed meewerkt aan haar behandeling en dat er geen noodzaak is voor verplichte zorg. De rechtbank heeft overwogen dat de officier van justitie aan zijn motiveringsplicht heeft voldaan, maar dat er onvoldoende bewijs was dat de stoornis van de betrokkene op dat moment leidde tot ernstig nadeel dat alleen door verplichte zorg kon worden afgewend. De rechtbank heeft geconcludeerd dat niet voldaan is aan de criteria voor verplichte zorg en heeft het verzoek afgewezen.