ECLI:NL:RBDHA:2024:12419

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 augustus 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
24.15123
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking asielberoep

In deze zaak heeft verzoekster, een Syrische nationaliteit hebbende vrouw, op 8 april 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag, die op 20 juni 2023 was ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft op 14 juni 2024 een inwilligend besluit genomen op de aanvraag. Vervolgens heeft verzoekster op 17 juli 2024 het beroep ingetrokken en verzocht om de minister te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft partijen geïnformeerd dat een zitting niet nodig werd geacht en heeft het onderzoek gesloten zonder behandeling op een zitting. De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat de veroordeling in proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Aangezien verzoekster haar beroep heeft ingetrokken, is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van tegemoetkomen aan verzoekster in de zin van artikel 8:75a van de Awb, omdat het beroep prematuur was ingediend.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van de asielaanvraag was verlengd tot 20 september 2024, waardoor de ingebrekestelling van 18 maart 2024 niet ontvankelijk was. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen, omdat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.15123

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], verzoekster,

geboren op [geboortedatum],
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. E. Berger),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister.

Procesverloop

Verzoekster heeft op 8 april 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag van 20 juni 2023.
De minister heeft op 14 juni 2024 een inwilligend besluit genomen op de aanvraag.
Verzoekster heeft op 17 juli 2024 het beroep ingetrokken en daarbij verzocht om de minister te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Verzoekster heeft de aanvraag ingediend op 20 juni 2023. De wettelijke beslistermijn van zes maanden zou in het geval van verzoekster op 20 december 2023 eindigen. De minister heeft echter, met inwerkingtreding van het WBV 2023/3, de beslistermijn van asielaanvragen ingediend tussen 1 januari 2023 en 1 januari 2024, met negen maanden verlengd. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in de uitspraak van 11 april 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:5087) geoordeeld dat de minister voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op het moment van de inwerkingtreding van het WBV 2023/3 sprake was van een situatie, zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak van dat oordeel af te wijken. De verlenging van de beslistermijn is daarom rechtsgeldig. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn eindigde op 20 september 2024. Dat betekent dat de ingebrekestelling van 18 maart 2024 prematuur is ingediend, hetgeen zou hebben geleid tot een niet-ontvankelijk beroep.
4. Nu er geen sprake is van een ontvankelijk beroep, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van geheel of gedeeltelijk tegemoetkomen aan verzoekster in de zin van artikel 8:75a van de Awb. De rechtbank wijst het verzoek af als ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
M.A. Postma, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie
op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.