In deze zaak heeft verzoekster, een Syrische nationaliteit hebbende vrouw, op 8 april 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag, die op 20 juni 2023 was ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft op 14 juni 2024 een inwilligend besluit genomen op de aanvraag. Vervolgens heeft verzoekster op 17 juli 2024 het beroep ingetrokken en verzocht om de minister te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft partijen geïnformeerd dat een zitting niet nodig werd geacht en heeft het onderzoek gesloten zonder behandeling op een zitting. De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat de veroordeling in proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Aangezien verzoekster haar beroep heeft ingetrokken, is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van tegemoetkomen aan verzoekster in de zin van artikel 8:75a van de Awb, omdat het beroep prematuur was ingediend.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van de asielaanvraag was verlengd tot 20 september 2024, waardoor de ingebrekestelling van 18 maart 2024 niet ontvankelijk was. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen, omdat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.