ECLI:NL:RBDHA:2024:1244

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
6 februari 2024
Zaaknummer
NL23.30579
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake verblijfsvergunning asiel onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming

In deze zaak heeft eiser op 24 augustus 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft echter niet tijdig op deze aanvraag beslist. Eiser heeft de staatssecretaris op 11 september 2023 in gebreke gesteld en vervolgens op 26 september 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De staatssecretaris heeft op 24 oktober 2023 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.

De rechtbank overweegt dat volgens artikel 6:2 van de Awb het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Eiser heeft zijn beroep ingesteld op basis van de ingebrekestelling, maar de rechtbank stelt vast dat de ingebrekestelling prematuur is ingediend. Dit is omdat de wettelijke beslistermijn op het moment van de ingebrekestelling nog niet was verstreken, aangezien de werkingsduur van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming is verlengd tot ten minste 4 maart 2024. Hierdoor is de beslistermijn voor alle vreemdelingen die onder deze Richtlijn vallen, waaronder eiser, niet verstreken vóór 4 september 2024.

De rechtbank concludeert dat zonder een geldige ingebrekestelling er geen beroep wegens niet tijdig beslissen kan worden ingediend. Daarom verklaart de rechtbank het beroep kennelijk niet-ontvankelijk. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.30579

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [nummer] ,
van [nationaliteit] nationaliteit,
(gemachtigde: mr. H.J. Janse),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Eiser heeft op 24 augustus 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
Bij brief van 11 september 2023 heeft eiser de staatssecretaris in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Eiser heeft vervolgens op 26 september 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
De staatssecretaris heeft op 24 oktober 2023 een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
3. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
4. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) moet de staatssecretaris binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen.
5. Op grond van artikel 43a, eerste lid, van de Vw, wordt in afwijking van artikel 42, eerste lid, het besluit op de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd ten aanzien van vreemdelingen die tijdelijke bescherming genieten, uiterlijk zes maanden na afloop van de tijdelijke bescherming gegeven.
6. De staatssecretaris heeft in het verweerschrift aangegeven dat eiser onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming 2001/55/EG (de Richtlijn) valt. De rechtbank deelt dit standpunt, gelet op het bepaalde in artikel 3.1a, eerste lid, aanhef en onder e, van het Vreemdelingenbesluit 2000 en artikel 3.9a, eerste lid, aanhef en onder b van het Voorschrift Vreemdelingen 2000. Aangaande de afwijkende beslistermijn als gevolg van deze tijdelijke bescherming is artikel 17, tweede lid, van de Richtlijn van belang. De uitwerking hiervan staat in artikel 43a van de Vw, zoals onder rechtsoverweging 5 is vermeld.
7. Op dit moment is de werkingsduur van de Richtlijn verlengd tot in ieder geval 4 maart 2024. De beslistermijn van alle vreemdelingen, zoals eiser, die onder deze Richtlijn vallen, is daarmee in ieder geval niet verstreken vóór 4 september 2024. De ingebrekestelling is door eiser ingediend op 11 september 2023. Op dat moment was de wettelijke beslistermijn dus nog niet verstreken. De ingebrekestelling van eiser is daarmee prematuur ingediend en is niet geldig. Zonder geldige ingebrekestelling kan geen beroep wegens niet tijdig beslissen worden ingediend.
8. Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
9. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, in aanwezigheid van A.P. Kuiters, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.