In deze zaak heeft eiser, geboren op een onbekende datum en van Iraanse nationaliteit, op 11 oktober 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Eiser heeft de minister van Asiel en Migratie op 15 januari 2024 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Vervolgens heeft eiser op 1 februari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De minister heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiser heeft zijn aanvraag ingediend op 11 oktober 2022, en op 28 februari 2023 is vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser volgens de Dublinverordening. De wettelijke beslistermijn van zes maanden eindigde op 28 augustus 2023, maar de minister heeft deze termijn met negen maanden verlengd door de inwerkingtreding van het WBV 2022/22.
De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat de verlenging van de beslistermijn rechtsgeldig is. Dit betekent dat de beslistermijn eindigde op 28 mei 2024. Aangezien de ingebrekestelling van eiser op 15 januari 2024 prematuur was, voldoet het beroep niet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen. De rechtbank verklaart het beroep daarom kennelijk niet-ontvankelijk en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.