In deze zaak heeft eiser, die in detentie zit, een aanvraag voor een urgentieverklaring ingediend. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft deze aanvraag buiten behandeling gesteld omdat deze niet via het daarvoor bestemde formulier was ingediend. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar is ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van eiser betoogd dat de aanvraag niet buiten behandeling had mogen worden gesteld en dat eiser ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarprocedure. De rechtbank heeft ambtshalve de vraag gesteld of eiser nog voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit, gezien zijn detentie en de onduidelijkheid over de duur daarvan. De rechtbank concludeert dat het resultaat van de procedure voor eiser geen feitelijke betekenis kan hebben, omdat hij in detentie zit. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk, zonder veroordeling in de proceskosten. Eiser heeft geen griffierecht betaald, waardoor verweerder geen griffierecht hoeft te vergoeden.