ECLI:NL:RBDHA:2024:1249

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 februari 2024
Publicatiedatum
6 februari 2024
Zaaknummer
23/2913
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering compensatie kinderopvangtoeslag in het kader van hersteloperatie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 8 februari 2024, in de zaak tussen eiseres en de Belastingdienst/Toeslagen, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van compensatie voor kinderopvangtoeslag beoordeeld. Eiseres had verzocht om compensatie over de periode van oktober tot en met december 2015, na de afwijzing van haar verzoek door de Belastingdienst in een besluit van 8 september 2021. De rechtbank heeft op 19 januari 2024 de zaak behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigden van de verweerder.

De rechtbank concludeert dat eiseres geen recht heeft op compensatie voor de genoemde periode, omdat er in die tijd geen opvang heeft plaatsgevonden en zij geen kinderopvangkosten heeft betaald. De rechtbank verwijst naar de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht), die sinds 5 november 2022 van kracht is, en stelt dat compensatie alleen kan worden toegekend als er daadwerkelijk schade is geleden. Aangezien er geen opvang heeft plaatsgevonden, is er geen aanspraak op kinderopvangtoeslag en dus ook geen schade.

De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van het verzoek om compensatie terecht is, en dat er geen sprake is van vooringenomen handelen of hardheid van de zijde van de Belastingdienst. Eiseres wordt geadviseerd zich tot de Commissie Werkelijke Schade te wenden als zij meent dat de stopzetting van de kinderopvangtoeslag onterecht was. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen proceskostenvergoeding ontvangt en het griffierecht niet terugkrijgt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/2913

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 februari 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. R. Jethoe),
en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: mr. [naam 1] en mr. [naam 2]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering van verweerder om aan eiseres compensatie toe te kennen over de periode van
oktober tot en met december 2015 in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag.
1.1
Verweerder heeft het verzoek om compensatie over voornoemde periode in het primaire besluit van 8 september 2021 afgewezen, omdat niet is gebleken dat bij de beoordeling van de kinderopvangtoeslag fouten zijn gemaakt. Met het bestreden besluit van 10 maart 2023 heeft verweerder het primaire besluit in stand gelaten.
1.2
De rechtbank heeft het beroep op 19 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres heeft zich bij verweerder gemeld als gedupeerde van de toeslagenaffaire en verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag over de jaren 2013 tot en met 2015. Uit de herbeoordeling is de conclusie getrokken dat over het jaar 2014 en de periode van januari tot en met september 2015 sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid. Voor deze perioden heeft eiseres recht op compensatie. Voor het jaar 2013 en de periode van oktober tot en met december 2015 heeft zij dit niet.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en vindt dat het gehele jaar 2015 gecompenseerd dient te worden. Eiseres verwijst in dit verband naar artikel 2.2 onder a en artikel 2.3, eerste lid, van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) en stelt dat daaruit volgt dat verweerder voor de hoogte van het compensatiebedrag had moeten aansluiten bij het bedrag van de laatste voorschotbeschikking. Volgens eiseres is het stopzetten van de kinderopvang met ingang van oktober 2015 namelijk het gevolg van de stopzetting van de kinderopvangtoeslag en die omstandigheid kan haar niet worden tegengeworpen.
Wat vindt verweerder in beroep?
4. Verweerder stelt dat eiseres geen recht heeft op compensatie over de periode van oktober tot en met december 2015. In die periode heeft namelijk geen opvang plaatsgevonden, waardoor er geen recht bestaat op kinderopvangtoeslag.
Wat is het toetsingskader?
5. Met ingang van 5 november 2022 is de Wht van kracht. De compensatieregelingen zijn met ingang van die datum ondergebracht in de Wht. Op grond van het overgangsrecht [1] worden compensatiebeschikkingen die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn genomen vóór de inwerkingtreding van de Wht, aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de Wht. Daarom beoordeelt de rechtbank het beroep met toepassing van de Wht.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. Uitgangspunt van de hersteloperatie is dat gedupeerde ouders alsnog ontvangen wat ten onrechte is teruggevorderd of onthouden, aangevuld met een vergoeding van materiële en immateriële schade. Uit artikel 2.1, eerste lid, van de Wht volgt dat verweerder compensatie toekent aan een aanvrager die schade heeft geleden doordat bij de beoordeling van het recht op kinderopvangtoeslag sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of doordat de toepassing van wettelijke regelingen heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard als gevolg van de hardheid waarmee het wettelijke systeem werd toegepast. Om voor compensatie in aanmerking te komen dient dus in ieder geval sprake te zijn van schade die eiseres daadwerkelijk heeft geleden als gevolg van de besluiten van verweerder.
7. Niet in geschil is dat in de periode van oktober tot en met december 2015 geen opvang heeft plaatsgevonden en dat eiseres over die periode geen kinderopvangkosten heeft betaald. Als er geen opvang is genoten, bestaat er geen aanspraak op kinderopvangtoeslag en daardoor kan geen sprake zijn van door eiseres geleden schade als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wht. Uit de handelwijze van verweerder kan de rechtbank ook geen vooringenomen handelen of hardheid als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wht aan de zijde van verweerder opmaken. De rechtbank is dan ook met de Commissie van Wijzen en met de Bezwaarschriftenadviescommissie van oordeel dat eiseres in zoverre niet voldoet aan de vereisten voor compensatie. Het verzoek om compensatie voor de periode van oktober tot en met december 2015 is dus terecht afgewezen.
8. Zoals verweerder heeft toegelicht in zijn reactie van 3 augustus 2022, dient eiseres zich wenden tot de Commissie Werkelijke Schade (CWS) als zij meent dat de hier in geding zijnde stopzetting van de kinderopvangtoeslag het gevolg is geweest van onterechte nihil stellingen. De ter zitting ingenomen stelling dat de bewijslast bij de CWS veel hoger ligt en moeilijker is, kan in deze zaak niet tot het oordeel leiden dat alsnog recht bestaat op compensatie op grond van de Wht.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom geen vergoeding van haar proceskosten. Ook krijgt zij het betaalde griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Badermann, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8.6 van de Wht.