In deze zaak heeft eiser, een Iraakse nationaliteit met V-nummer [nummer], op 8 januari 2023 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend. Na een periode van stilzwijgen van de minister heeft eiser op 9 april 2024 de minister in gebreke gesteld en op 26 april 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister de beslistermijn van zes maanden, die op 8 juli 2023 zou eindigen, rechtsgeldig heeft verlengd met negen maanden vanwege een grote instroom van asielaanvragen. Dit is in overeenstemming met artikel 42, vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de ingebrekestelling van eiser prematuur was, omdat de minister nog niet had vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de reactie van de Griekse autoriteiten op 23 augustus 2023, waaruit blijkt dat de verantwoordelijkheid nog niet was vastgesteld. Hierdoor voldeed het beroep niet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen, zoals vastgelegd in artikel 6:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is en heeft de proceskostenveroordeling afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.