In deze zaak heeft eiser, een Iraakse nationaliteit houder, op 8 januari 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Eiser heeft de minister in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag en heeft op 26 april 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De minister heeft geen verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. De wettelijke beslistermijn van zes maanden, die eindigde op 8 juli 2023, is door de minister verlengd met negen maanden vanwege een groot aantal aanvragen. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat deze verlenging rechtsgeldig is. De vraag die nu voorligt is of de beslistermijn van 15 maanden is aangevangen op de datum van de aanvraag. De rechtbank concludeert dat de ingebrekestelling van 9 april 2024 prematuur is ingediend, omdat de minister nog niet had vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag.
Daarom voldoet het beroep niet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen, zoals bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. De rechtbank verklaart het beroep kennelijk niet-ontvankelijk en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.