ECLI:NL:RBDHA:2024:12515

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 augustus 2024
Publicatiedatum
9 augustus 2024
Zaaknummer
AWB 23 8668
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een ROV 4 time-out maatregel opgelegd aan een asielzoeker na incident van verbaal agressief gedrag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een asielzoeker en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). De eiser, een Egyptische asielzoeker, had beroep ingesteld tegen een besluit van het COA waarin hem een ROV 4 time-out maatregel werd opgelegd. Deze maatregel hield in dat alle verstrekkingen aan eiser gedurende een week werden ingehouden, en dat hij de toegang tot het AZC werd ontzegd. De maatregel was opgelegd naar aanleiding van een incident op 10 juli 2023, waarbij eiser zich verbaal agressief had gedragen in de wachtkamer van de GZA, waar hij met zijn dochter op een afspraak wachtte.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, omdat het COA onvoldoende had onderbouwd dat het gedrag van eiser als een incident met een (zeer) grote impact kon worden gekwalificeerd. De rechtbank oordeelde dat het gedrag van eiser, hoewel storend, niet voldeed aan de criteria voor een zeer grote impact zoals beschreven in het Maatregelenbeleid van het COA. De rechtbank merkte op dat de impact van het incident niet voldoende was aangetoond en dat de opgelegde maatregel niet evenredig was aan het gedrag van eiser.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het COA op om een nieuw besluit te nemen, waarbij het griffierecht en de proceskosten aan eiser moesten worden vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij het opleggen van sancties in het bestuursrecht, vooral in situaties die de rechten van kwetsbare groepen zoals asielzoekers raken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 23/8668

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. D.P.J. Cain),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), verweerder,

(gemachtigde: mr. S. Kowsari).

Procesverloop

Bij besluit van 11 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een ROV 4 time-out maatregel opgelegd inhoudende dat met ingang van 11 juli 2023 alle Rva-verstrekkingen gedurende één week worden ingehouden. Verder wordt eiser de toegang ontzegd tot het AZC [plaats] gedurende deze periode.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 24 juni 2024 op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen W. Fadl. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [datum] 1977 en heeft de Egyptische nationaliteit. Hij verblijft in de opvanglocatie van verweerder te [plaats] .
2. Verweerder heeft de maatregel opgelegd omdat eiser op 10 juli 2023 overlast heeft veroorzaakt door het vertonen van verbaal agressief gedrag richting het GZA personeel in de wachtkamer van de GZA.
3. Eiser voert hiertegen het volgende aan. Eiser is het niet eens met de beschrijving van het incident. Eiser was met zijn dochter aan het wachten bij de GZA. Hij had al meerdere malen vriendelijk gevraagd wanneer zijn dochter aan de beurt was en hoe lang zij nog moest wachten, maar daarop kwam nauwelijks een reactie. Zijn visie werd niet gehoord en naar zijn beleving werd de medische situatie van zijn dochter onvoldoende onderkend. Eiser ontkent verder dat hij iemand een onveilig gevoel heeft gegeven. Volgens eiser was het incident geen reden voor het opleggen van een ROV-maatregel. In ieder geval is eiser het niet eens met het impact niveau van de ROV-maatregel. Eiser is van mening dat hetgeen is voorgevallen moet worden geclassificeerd als een gedraging met ‘geringe impact’. Tot slot voert eiser aan dat verweerder geen rekening heeft gehouden met het feit dat een time out tot gevolg heeft dat eiser zijn kinderen zeven dagen niet kon zien. Het bestreden besluit is daarmee in strijd met artikel 8 van het EVRM [1] , artikel 7 Handvest [2] en het IVRK. [3]
De rechtbank overweegt als volgt.
4. Op grond van artikel 5 van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers staat er rechtstreeks beroep bij de rechtbank open tegen besluiten tot het onthouden van verstrekkingen bij of krachtens deze wet.
5. Op grond van artikel 10 van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva) heeft het Coa de bevoegdheid om bij wijze van maatregel verstrekkingen te onthouden. De werkwijze van het Coa bij het opleggen van maatregelen is neergelegd in het Reglement Onthoudingen Verstrekkingen (ROV). Daarin is bepaald op welke wijze verweerder gebruik maakt van de bevoegdheid om verstrekkingen geheel of gedeeltelijk te onthouden.
6. De maatregelen zijn in 4 impactniveaus te onderscheiden, te weten een geringe, een middelgrote, een grote en een zeer grote impact. In het beleid wordt een aantal voorbeelden (niet limitatief) gegeven om een idee te geven van wat onder de verschillende niveaus wordt verstaan. Als sprake is van een incident met grote impact wordt in het Maatregelenbeleid, voor zover van belang, onder meer genoemd het overtreden van huisregels waarbij medebewoners, Coa-medewerkers en andere personen die op de locatie werkzaam zijn en/of derden grote schade ondervinden en/of groot gevaar lopen, zoals: “agressie en geweld tegen medebewoners en/of derden met een grote impact” zoals gedrag met als doel de ander “te kleineren of te bedreigen” of “fysieke schade” toe te brengen. Onder incident met een zeer grote impact wordt verstaan het overtreden van de huisregels waarbij medebewoners, Coa-medewerkers en andere personen die op de locatie werkzaam zijn en/of derden zeer grote schade ondervinden en/of zeer groot gevaar lopen, zoals: brandstichting; openlijk wapenbezit c.q. wapengebruik (volgens de wapenwet). Daarnaast wordt daaronder ook verstaan: agressie en geweld tegen medebewoners en/of derden met een zeer grote impact, zoals: ernstige discriminatie op grond van iemands geloofsovertuiging, huidskleur, seksuele identiteit, etc.; gedrag met als doel de ander ernstig te kleineren of te bedreigen; gedrag met als doel de ander ernstige fysieke schade toe te brengen. Als sprake is van een incident met grote tot zeer grote impact, kan verweerder aan een bewoner een ROV maatregel 4 t/m 11 opleggen. Aan eiser is een ROV-4 time-out maatregel opgelegd, die inhoudt dat het verblijf op de locatie waar de bewoner staat ingeschreven (tijdelijk) wordt ontzegd en dat de bewoner een opvangplek krijgt aangeboden op een andere bestaande reguliere locatie van het Coa voor de duur van de maatregel.
7. Uit het bestreden besluit en het verslag van het feitenonderzoek is op te maken dat eiser op 10 juli 2023 zich verbaal agressief en intimiderend heeft gedragen tegenover een GZA-medewerkster. Eiser had op die dag om 10.00 uur een afspraak bij GZA voor zijn dochter. Toen eiser op dat tijdstip niet direct aan de beurt was, begon hij te schreeuwen in de wachtkamer van GZA en meerdere keren op de deur te bonken. Eiser schreeuwde ‘hoe lang moet ik wachten? Mijn dochter heeft vier dagen een abces en veel pijn. Niemand helpt ons, dit is mishandeling’. De Coa medewerker heeft meerder keren aan eiser gevraagd of hij rustig aan wilde doen, maar eiser bleef schreeuwen waar zijn dochter bij stond. De Coa medewerker vertelde aan eiser dat het normaal is om even te wachten op een afspraak. De GZA medewerker was bereid om eisers dochter te zien, maar dan wel zonder eiser. Eiser was het daar niet mee eens. Eisers dochter is uiteindelijk zonder eiser door de GZA medewerker gezien. Vervolgens is door de Coa medewerker aan eiser medegedeeld dat hij nog een gesprek zal krijgen over zijn gedrag. De impact was volgens de rapporteur die het verslag heeft opgemaakt middel hoog, omdat het gedrag van eiser storend was voor anderen die in de wachtkamer stonden. Daarbij komt dat hij dit gedrag vertoonde naast zijn dochter. De notitie vermeldt voorts dat eiser eerder op dit soort gedrag tegenover personeelsleden is aangesproken.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende heeft uitgelegd waaruit blijkt dat er sprake is geweest van een incident met een (zeer) grote impact zoals omschreven in het Maatregelenbeleid en waarom niet volstaan is met het opleggen van een lichtere maatregel. Eiser heeft weliswaar geschreeuwd in de wachtkamer van de GZA en heeft meerdere keren op de deur gebonkt, maar niet is gebleken dat het aldus beschreven gedrag van eiser overeenkomt met de beschrijving van een incident met een zeer grote impact zoals bedoeld in zijn Maatregelenbeleid. Uit de omschrijving van het incident zoals opgenomen in het bestreden besluit blijkt niet dat sprake is geweest van een gedraging waarbij medewerkers of derden schade hebben ondervonden en/of zeer groot gevaar hebben gelopen. Ook blijkt daaruit niet dat sprake is geweest van agressie met een zeer grote impact. Hierbij is ook van belang dat de maatregel die aan eiser is opgelegd van de hoogste categorie maatregel is waaronder ook zeer ernstige incidenten zoals brandstichting en wapengebruik vallen. Ook gelet hierop is het gedrag van eiser niet evenredig met de door verweerder opgelegde ROV-4 time-out maatregel. Verder is van belang dat verweerder in het verweerschrift aangeeft dat uit navraag is gebleken dat de betrokken medewerkster als gevolg van het agressieve optreden van eiser dusdanig angstig was geworden dat zij de volgende dag niet naar haar werk durfde te komen. Zij heeft door de heftigheid van de ondervonden verbale agressie nog geruime tijd problemen gehad bij het uitvoeren van haar baliewerkzaamheden. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting meegedeeld dat dit is gebleken uit een interne mailwisseling naar aanleiding waarvan het verweerschrift is opgesteld. Deze stukken heeft verweerder echter niet overgelegd. Het voorgaande blijkt ook niet uit het verslag van het feitenonderzoek. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder ook hiermee onvoldoende duidelijkheid heeft gegeven over de impact en de gevolgen van het incident voor de medewerkster van de GZA. Niet duidelijk is of het incident behalve op de medewerkster van de GZA, ook op andere derden grote impact heeft gehad. Bovendien heeft de rapporteur aanvankelijk naar aanleiding van het incident het gedrag van eiser gekwalificeerd als een incident met een middelhoge impact, omdat het storend was voor anderen in de wachtkamer en het ging om gedrag in aanwezigheid van zijn minderjarige dochter. Hieruit leidt de rechtbank af dat de gedraging van eiser in eerste instantie als incident met een middelgrote en niet (zeer) grote impact is ervaren. De rechtbank merkt verder nog op dat in het bestreden besluit op pagina 1 tevens staat vermeld: ‘ROV 04 time-out 1ste incident-maatregel zonder eerdere incidenten’. Hieruit concludeert de rechtbank dat de eerdere incidenten waarbij eiser betrokken is geweest niet ten grondslag zijn gelegd aan de onderhavige maatregel. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende onderbouwd dat het incident van eiser op 10 juli 2023 valt te kwalificeren als een incident met (zeer) grote impact zoals bedoeld in zijn Maatregelenbeleid. Het vorenstaande brengt mee dat het opleggen van voornoemde maatregel onvoldoende gemotiveerd is.
9. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een motiveringsgebrek en zal het bestreden besluit, wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, vernietigen. Het beroep is gegrond. Gelet hierop hoeven de andere beroepsgronden niet besproken te worden.
10. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875 en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 875), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt een bedrag van € 1.750.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.750
 (duizendzevenhonderdvijftig euro);
 bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184 (honderdvierentachtig euro) aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 1 augustus 2024 door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
2.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
3.Verdrag inzake de rechten van het kind.