In deze zaak heeft eiser op 24 maart 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met het verblijfsdoel ‘arbeid als zelfstandige’. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag bij besluit van 23 mei 2023 niet in behandeling genomen. Eiser heeft hierop op 30 mei 2023 een bezwaarschrift ingediend en verzocht om een voorlopige voorziening. De minister heeft het bezwaar bij besluit van 11 maart 2024 ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit.
De rechtbank heeft in haar uitspraak van 6 augustus 2024 geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. Eiser heeft de gronden van het beroep niet vermeld en heeft ook geen kopie van het bestreden besluit overgelegd. De rechtbank heeft eiser in april en juni 2024 verzocht om dit verzuim te herstellen, maar eiser heeft hier niet op gereageerd. Hierdoor heeft de rechtbank geen andere keuze dan het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat het essentieel is om de gronden van het beroep te vermelden en een kopie van het bestreden besluit bij te voegen. Het niet tijdig indienen van deze documenten is niet verontschuldigbaar gebleken, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet.