Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
Beslissing
www.rechtspraak.nl.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft eiser op 20 januari 2021 een asielaanvraag ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft op 9 april 2021 besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat Malta verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar dit beroep werd ingetrokken nadat de minister zijn besluit op 11 februari 2022 introk. Op 20 juli 2023 heeft eiser een nieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. De minister heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. De beslistermijn voor de asielaanvraag begint op het moment dat duidelijk is dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling. Dit kan ook eerder zijn, bijvoorbeeld als de minister besluit de zaak aan zich te houden.
De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is vastgesteld dat Malta niet langer als veilig land kan worden beschouwd voor de overdracht van asielzoekers. Dit betekent dat de minister verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. De wettelijke beslistermijn van zes maanden eindigde op 15 mei 2022, maar door een besluitmoratorium voor Sudanese asielzoekers is deze termijn verlengd. Eiser heeft de minister op 3 juli 2023 in gebreke gesteld, maar de rechtbank oordeelt dat deze ingebrekestelling prematuur was, omdat de wettelijke termijn nog niet was verstreken.
Daarom verklaart de rechtbank het beroep van eiser tegen het uitblijven van een besluit niet-ontvankelijk. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 7 augustus 2024 door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, en is openbaar gemaakt.