ECLI:NL:RBDHA:2024:12528

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 mei 2024
Publicatiedatum
9 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.2007
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in asielzaak na intrekking beroep

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 10 mei 2024, wordt een verzoek om vergoeding van proceskosten behandeld. Verzoeker had beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn asielaanvraag. Op 28 februari 2024 heeft verweerder alsnog een inwilligend besluit genomen, waarna verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. Verweerder heeft echter aangegeven de proceskosten niet te willen vergoeden.

De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat de veroordeling in proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeert dat er sprake is van geheel of gedeeltelijk tegemoetkomen aan het beroep van verzoeker, omdat verweerder pas na het indienen van het beroep een beslissing heeft genomen. Dit betekent dat verzoeker recht heeft op vergoeding van zijn proceskosten.

De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van € 437,50 aan proceskosten, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht. Dit bedrag is vastgesteld op basis van de inschakeling van een professionele juridische hulpverlener en de aard van de zaak. De uitspraak is openbaar gemaakt op 10 mei 2024 en is gedaan door rechter mr. R.J.A. Schaaf, in aanwezigheid van griffier mr. N. Khalloufi.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.2007
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[verzoeker], verzoeker V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. M.J.A. Bakker),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoeker om vergoeding van zijn proceskosten.
Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door verweerder op zijn asielaanvraag. Op 28 februari 2024 heeft verweerder alsnog een inwilligend besluit genomen op de aanvraag.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten. Verweerder heeft aangegeven de proceskosten niet te willen vergoeden.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is.1 Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Verzoeker heeft op 20 september 2022 zijn asielaanvraag ingediend. Verweerder had, met toepassing van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), in beginsel
1. Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
uiterlijk op 6 augustus 2023 op de aanvraag moeten beslissen. Echter, in artikel 42, zesde lid, van de Vw is bepaald dat indien in het kader van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van de Vw, wordt onderzocht of de aanvraag op grond van artikel 30 van de Vw niet in behandeling dient te worden genomen, de termijn bedoeld in het eerste lid van artikel 42 van de Vw, aanvangt op het tijdstip waarop overeenkomstig de Dublinverordening wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek.
4. Verzoeker heeft op 20 september 2022 zijn asielaanvraag ingediend. Op
28 oktober 2022 heeft verweerder Italië verzocht verzoeker op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening over te nemen. De Italiaanse autoriteiten hebben dit verzoek (fictief) geaccepteerd op 29 december 2022. Verweerder heeft naar aanleiding hiervan bij beschikking van 11 april 2023 de aanvraag niet in behandeling genomen.
5. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) in haar uitspraak van 26 april 2023 heeft bepaald dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.2 De ABRvS heeft ook geoordeeld dat, alhoewel de Italiaanse autoriteiten voornemens zijn overdrachten als bedoeld in de Dublinverordening op enig moment te hervatten, het op dit moment nog niet mogelijk is vast te stellen wanneer het gebrek aan opvangfaciliteiten zal zijn opgelost en de overdrachten aan Italië weer kunnen worden hervat. Naar aanleiding van deze uitspraak heeft verweerder op 10 mei 2023 de beschikking van 11 april 2023 ingetrokken. Per brief van 11 juli 2023 heeft verweerder aan verzoeker laten weten zijn asielaanvraag verder te behandelen in de nationale procedure.
6. Vanaf het moment dat het voor verweerder duidelijk was of had moeten zijn dat een overdracht aan Italië in geval van verzoeker niet mogelijk was, is verweerder verantwoordelijk geworden voor de behandeling van zijn asielaanvraag. De rechtbank stelt vast dat dit voor verweerder in ieder geval duidelijk was na de uitspraak van de ABRvS van 26 april 2023.
7. Sinds 27 september 2022 is het besluit met kenmerk WBV 2022/22 van kracht. Dit besluit heeft tot gevolg dat de beslistermijnen van asielaanvragen die op 27 september 2022 nog niet waren verstreken met negen maanden zijn verlengd. Dit geldt ook voor asielaanvragen die zijn ingediend vóór 1 januari 2023. De asielaanvraag van verzoeker valt onder het toepassingsbereik van dit besluit. De beslistermijn in zijn zaak is dus met negen maanden verlengd. Dit betekent dat de beslistermijn in dit geval verliep dus op
20 december 2023. Verzoeker heeft verweerder op 3 januari 2024, dus na het verstrijken van die termijn in gebreke gesteld.
8. Dit betekent dat, als het beroep niet zou zijn ingetrokken, er sprake zou zijn geweest van een ontvankelijk beroep. Er is naar het oordeel van de rechtbank dan ook sprake van geheel of gedeeltelijk tegemoetkomen aan het beroep van verzoeker in de zin van artikel 8:75a van de Awb.
9. Verweerder heeft niet gereageerd op het verzoek van verzoeker. De rechtbank leidt hier uit af dat verweerder er geen bezwaar tegen heeft om de proceskosten van verzoeker te betalen.
2 ECLI:NL:RVS:2023:1654, r.o. 4.3.3.
10. Omdat verweerder pas nadat verzoeker in beroep is gegaan een beslissing heeft genomen, krijgt verzoeker een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat verzoeker een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Khalloufi, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
10 mei 2024

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.