ECLI:NL:RBDHA:2024:12563

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 augustus 2024
Publicatiedatum
9 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.30222
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring wegens geen rechtmatig verblijf in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 augustus 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, een Poolse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het besluit van 29 juli 2024, waarin werd vastgesteld dat hij geen rechtmatig verblijf had in Nederland. De rechtbank heeft de zaak behandeld in Middelburg, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. W.A.E.M. Amesz, en de minister werd vertegenwoordigd door mr. J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou.

De rechtbank overwoog dat eiser niet had aangetoond dat hij rechtmatig verblijf had en dat hij zich aan het toezicht had onttrokken. De rechtbank concludeerde dat de minister voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser had eerder een beschikking ontvangen waarin hem werd opgedragen Nederland te verlaten, maar hij had hieraan geen gevolg gegeven. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was en dat er geen lichter middel kon worden toegepast.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd aangegeven dat tegen deze uitspraak hoger beroep kon worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.30222

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. W.A.E.M. Amesz),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
(gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou).

Procesverloop

Bij besluit van 29 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 7 augustus 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1989 en de Poolse nationaliteit te hebben.
Maatregel van bewaring
2. Eiser wijst erop dat uit het vertrouwelijk mutatierapport van 29 juli 2024 blijkt dat hij een rechtmatige verblijfsstatus heeft. Hij stelt dan ook dat het onduidelijk is waarom hij in bewaring is gesteld.
3. Bij besluit van 6 mei 2024, welke aan eiser is uitgereikt op 29 mei 2024, heeft verweerder vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland op grond van het Unierecht en dat hij het grondgebied binnen een maand moet verlaten. Niet is gesteld of gebleken dat eiser Nederland sindsdien heeft verlaten of dat hij weer rechtmatig verblijf heeft verkregen. Voor zover in het mutatierapport van 29 juli 2024 is opgenomen dat eiser rechtmatig verblijf heeft, heeft verweerder in de maatregel voldoende gemotiveerd en ook met stukken onderbouwd dat dit niet het geval is. Nu vaststaat dat op eiser een vertrekplicht rust en hij geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland, is verweerder op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw bevoegd tot het opleggen van de maatregel van bewaring.
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
- 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;- 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;- 3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. Eiser betwist de zware gronden 3b en 3c en lichte grond 4d. Hij stelt dat hij zich niet aan het toezicht heeft onttrokken, omdat hij altijd op straat te vinden was. Verder meent eiser dat de zware grond 3c hem niet mag worden tegengeworpen, gelet op het feit dat hij rechtmatig verblijf in Nederland heeft. Tot slot stelt de gemachtigde van eiser dat eiser een uitkering ontvangt, waardoor hij voldoende middelen van bestaan heeft.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de zware gronden 3b en 3c aan de maatregel ten grondslag heeft kunnen leggen. Eiser heeft Nederland niet verlaten en zijn illegale verblijf ook niet gemeld bij de autoriteiten. Dat hij vaak door agenten wordt aangetroffen op straat staat niet gelijk aan het voldoen aan een meldplicht. Eiser heeft zich dan ook onttrokken aan het toezicht en de zware grond 3b is daarmee feitelijk juist. Gelet op het feit dat hij geen gevolg heeft gegeven aan de beschikking van 6 mei 2024, is de zware grond 3c ook feitelijk juist. Ook de lichte grond 4d mag aan eiser worden tegengeworpen. Hij heeft immers tijdens het gehoor voorafgaand aan de maatregel verklaard dat hij aan zijn geld komt door mensen te bestelen. [4] Ter zitting heeft eiser ook bevestigd dat hij geen uitkering ontvangt. Deze gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Verweerder heeft op grond hiervan terecht een risico aangenomen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Lichter middel
7. Eiser stelt dat, gelet op zijn rechtmatig verblijf in Nederland, een lichter middel toegepast had moeten worden.
8. Zoals eerder vastgesteld verblijft eiser niet rechtmatig in Nederland. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen, is een risico op onttrekking aan het toezicht gegeven. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is om dit risico te ondervangen. Dit blijkt ook uit het feit dat eiser naar aanleiding van de beschikking van 6 mei 2024 diende te vertrekken, maar dit niet heeft gedaan. Hij heeft ook meermaals verklaard niet terug te willen keren naar Polen. Verder is niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien eiser een lichter middel dan bewaring op te leggen.
Ambtshalve toets
9. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 8 augustus 2024 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4.Pagina 2 van het proces-verbaal gehoor voorafgaand aan de maatregel van 29 juli 2024 (M110).