In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 5 juni 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om handhavend op te treden tegen rookoverlast door houtkachels behandeld. Eiser had eerder, op 5 april 2018, een verzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Westland, dat op 27 juli 2018 werd afgewezen. Eiser ging in bezwaar, maar dit werd ook ongegrond verklaard. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had in 2020 het beroep van eiser tegen de afwijzing van het bezwaar gegrond verklaard, maar niet op het onderdeel van rookoverlast. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde in 2022 dat het college onvoldoende onderzoek had gedaan naar de rookoverlast en droeg hen op een nieuw besluit te nemen.
De rechtbank beoordeelt nu of het college voldoende onderzoek heeft verricht naar de rookoverlast. Eiser stelt dat de controles niet representatief zijn en dat er onvoldoende rekening is gehouden met de cumulatieve effecten van de houtkachels. De rechtbank concludeert dat het college zich op basis van de door de toezichthouder verrichte controles op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen sprake is van overmatige hinder door rook, zoals bedoeld in artikel 7.22 van het Bouwbesluit 2012. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bepaalt dat het college het griffierecht en proceskosten aan eiser moet vergoeden.