Beoordeling door de rechtbank
Waar gaat deze zaak over?
2. Op 19 februari 2022 heeft eiser verweerder verzocht om hem en zijn gezinsleden over te brengen naar Nederland. Eiser stelt dat hij in de periode van 2006 tot 2010 heeft gewerkt als bewaker van Afghan Security Guard (ASG) voor de Nederlandse krijgsmacht in het kamp Hadrian in Deh Rawod, Uruzgan. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen, omdat eiser niet is opgeroepen tijdens de acute evacuatiefase en niet behoort tot één van de twee groepen waarvoor een speciale voorziening is getroffen in de Kamerbrief van 11 oktober 2021 (de Kamerbrief).Niet is gebleken dat eiser heeft gewerkt voor een Nederlandse ngo die onder de speciale voorziening valt. Ook valt eiser niet onder de afgebakende groep van Defensie waarvan de gegevens op 11 oktober 2021 bekend waren. Eiser heeft zich immers na 11 oktober 2021, namelijk op 19 februari 2022, gewend tot de overheid met een verzoek tot overbrenging naar Nederland.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser betoogt dat hij voor overbrenging in aanmerking komt gelet op de groepen genoemd in de Kamerbrief. Verweerder maakt ten onrechte een onderscheid tussen personen die rechtstreeks voor de Nederlandse veiligheidstroepen werkzaam waren dan wel op basis van een subcontract. Dat eiser heeft gewerkt op basis van een subcontract met ASG doet in de praktijk niet af aan zijn zichtbaarheid. Hoe het arbeidscontract juridisch geregeld was, was niet zichtbaar voor personen op straat en daarmee de leden van de Taliban. Verweerder heeft verzuimd op inzichtelijke wijze te onderbouwen dat de feitelijke situatie ter plaatse van invloed is op het lopen van risico. Verweerder miskent dat eiser behoort tot de groep personen die op basis van WBV 2022/19 reeds is aangemerkt als een systematisch vervolgde groep die geassocieerd wordt met – of beschouwd wordt als ondersteunend aan – de voormalige Afghaanse autoriteiten. Zij worden door de Taliban als vijanden beschouwd en er bestaat gegronde vrees voor vervolging. Verder was het gebruikelijk dat Nederland via ASG personen voor zich liet werken. Ook zijn er aanwijzingen dat voormalige ASG contractanten wel in aanmerking zijn gekomen voor de speciale regeling. Eiser verwijst ter onderbouwing van zijn standpunten onder andere naar zijn opleidingscertificaat, zijn werkpas van de Nederlandse veiligheidstroepen, foto’s, de Guidance note van de UNHCR over Afghanistan, een getuigenverklaring van 24 maart 2023 van het voormalig hoofd beveiliging [naam 2] van het kamp Hadrian Deh Rawod, een interview met [naam 2] over het kamp, verschillende mensenrechtenrapporten, en verschillende kamerstukken, waaruit volgt dat de positie van de ASG bewakers onderwerp is geweest van onderzoek. Mede gelet op het voorgaande is volgens eiser zowel voor de tolkenregeling als de speciale voorziening wat betreft de positie van de ASG-bewakers sprake van een open einde. En kan verweerder niet zonder meer stellen dat een verzoek tot overbrenging voor 11 oktober 2021 had moeten worden ingediend.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Het beleid en toetsingskader voor overbrenging van personen uit Afghanistan is neergelegd in de Kamerbrief. In die brief wordt een speciale voorziening getroffen voor twee afgebakende groepen die, naast personen die ten tijde van de acute evacuatiefase al waren opgeroepen, voor overbrenging naar Nederland in aanmerking komen.
5. Het gaat hierbij onder meer om personen (en hun kerngezin) die in de afgelopen twintig jaar hebben gewerkt voor Defensie of EUPOL in Afghanistan in een voor het publiek zichtbare functie. Zij moeten kunnen aantonen dat zij ten minste een jaar structureel substantiële werkzaamheden hebben verricht voor Defensie en/of voor een Nederlandse functionaris EUPOL. Hun identiteit en Afghaanse nationaliteit moet vast te stellen zijn. Uit de Kamerbrief volgt dat Defensie en Justitie en Veiligheid de criteria zullen toepassen op de op 11 oktober 2021 bij Defensie beschikbare data, waaronder de meldingen van veteranen. Het betreft een afgebakende groep van ongeveer 500 (later bijgesteld naar 600) Afghanen (inclusief kerngezinnen).
6. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat onder de bedoelde afgebakende groep alleen de Afghanen vallen die voor 11 oktober 2021 een verzoek tot overbrenging hebben ingediend bij het ministerie van Defensie. Zoals verweerder heeft toegelicht wordt met de “nu bij Defensie beschikbare data”, zoals genoemd in de Kamerbrief, de mailboxen bedoeld waarin de verzoeken om overbrenging zijn binnengekomen en niet of eiser in een mogelijk bij het ministerie van Defensie aanwezig ander databestand is opgenomen (geweest). Dit wordt ondersteund door diezelfde Kamerbrief, waarin onder het kopje “Verdere uitvoering motie-Belhaj” is uiteengezet dat berichten die zijn ontvangen in de speciale mailbox kabul@minbuza.nl (op een aantal concreet genoemde uitzonderingen na) zijn opgenomen “in de eerder aangekondigde database”. Het kabinet heeft daarbij verwezen naar de Kamerbrief van 14 september 2021 waarin ook is aangegeven dat alle hulpverzoeken die per e-mail zijn ontvangen, zullen worden opgenomen in een database die kan dienen als referentie.Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank dan ook op het standpunt kunnen stellen dat het verzoek van eiser om overbrenging van 19 februari 2022 niet tijdig is ingediend waardoor eiser geen deel uitmaakt van de afgebakende groep.
7. Het standpunt van eiser dat zowel wat betreft de tolkenregeling als de speciale voorziening uit de Kamerbrief sprake is van een open einde volgt de rechtbank niet. Uit de door eiser ingebrachte Kamerbrief van 19 december 2023 volgt naar het oordeel van de rechtbank dat een “aanvulling op de werkafspraken 2014” wordt opgesteld. Daarbij wordt weliswaar aangesloten bij de materiële criteria uit de Kamerbrief, maar de aanvulling zal volgens de staande afspraken uit 2014 oftewel de tolkenregeling worden uitgevoerd. Zowel de aanvulling op als de werkafspraken uit 2014 zelf (dus de tolkenregeling) kennen een open einde. Uit het feit dat wordt aangesloten bij de materiële criteria van de speciale voorziening uit de Kamerbrief volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de speciale voorziening hiermee dan ook een open einde kent. Verweerder heeft zich, mede gelet op het voorgaande, dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een verzoek tot overbrenging voor 11 oktober 2021 moest worden ingediend om tot de afgebakende groep te behoren. Dat op verzoek van de Tweede Kamer (nader) wordt gekeken naar de positie van ASG-bewakers kan naar het oordeel van de rechtbank in onderhavige procedure op dit moment dan ook niet tot een ander oordeel leiden. Voor zover eiser een beroep doet op de tolkenregeling overweegt de rechtbank dat deze regeling een andere strekking heeft dan de Kamerbrief. In het bestreden besluit is getoetst of eiser op grond van de Kamerbrief in aanmerking komt voor overbrenging en niet of hij een beroep kan doen op de tolkenregeling. De rechtbank kan uitsluitend beoordelen of het bestreden besluit stand kan houden en kan in deze procedure daarom geen oordeel geven over de tolkenregeling, die buiten de omvang van dit geding valt.
8. Nu eiser niet valt onder afgebakende groep zoals bedoeld in de Kamerbrief, heeft verweerder niet hoeven te toetsen of eiser voldoet aan de overige criteria van de speciale voorziening. De hiertegen ingediende gronden zullen dan ook niet worden besproken.
9. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel leidt eveneens niet tot het oordeel dat verweerder alsnog de komst van eiser naar Nederland had moeten faciliteren. De ASG-bewakers die wel naar Nederland zijn overgebracht, hadden zich mogelijk wel voor 11 oktober 2021 bij het ministerie van Defensie gemeld. Hoewel verweerder te kennen heeft gegeven in twee gevallen ten onrechte verzoekers naar Nederland te hebben overgebracht, omdat zij niet voor 11 oktober 2021 om overbrenging hebben verzocht, heeft verweerder er terecht op gewezen dat gemaakte fouten niet hoeven te worden herhaald.
10. De omstandigheid dat eiser gevaar loopt in Afghanistan kan – ondanks het feit dat de rechtbank begrijpt dat dit voor eiser juist het belangrijkste punt is – zoals ook door de Afdeling reeds is bevestigd, niet worden betrokken bij de beoordeling. De rechtbank overweegt dat het hier gaat om buitenwettelijk begunstigend beleid en dat het kabinet daarbij veel beleidsruimte heeft.