Geschil10. In geschil is of de navorderingsaanslag 2016 en de aanslagen 2017 en 2018 terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Daarnaast zijn de boetebeschikkingen en de in rekening gebrachte belastingrente in geschil.
11. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken
Beoordeling van het geschil
12. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser gelet op de substantiële verschillen tussen de berekende omzet uit het rapport boekenonderzoek en de in de jaarrekeningen verantwoorde omzet c.q. de aangegeven winst en gecorrigeerde winst niet de vereiste aangiften IB/PVV over de jaren 2016 tot en met 2018 heeft gedaan. Volgens verweerder moest eiser zich gelet op de grote afwijkingen bewust zijn geweest dat hij te lage aangiften IB/PVV 2016 tot en met 2018 indiende.
13. Op grond van artikel 27e, eerste lid, van de Awr wordt een beroep ongegrond verklaard indien de vereiste aangifte niet is gedaan, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is (omkering en verzwaring van de bewijslast). Een belastingplichtige heeft niet de vereiste aangifte gedaan indien sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting zowel absoluut als relatief bezien aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Dat de vereiste aangifte niet is gedaan, dient verweerder volgens de regels van normale bewijslastverdeling aannemelijk te maken.
14. In het kader van het niet doen van de vereiste aangiften stelt verweerder dat de administratie van eiser ernstige gebreken vertoont met name ten aanzien van het kassaldo en de kascontrole, het verwerken van betalingen in de kasadministratie, het inboeken van inkoopfacturen in de administratie, het kunnen herleiden van facturen naar de leverancier, de verantwoorde omzet in de administratie ten opzichte van de verwachte verantwoorde omzet op basis van de bij de WTP’s verzamelde gegevens en de lagere brutowinstmarges ten opzichte van de branchegegevens en de gehanteerde verkoopprijzen. Eiser voldoet volgens verweerder niet aan zijn administratieplicht. De administratie kan daarom niet dienen als grondslag voor de winstberekening.
15. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder er niet in geslaagd feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die de conclusie rechtvaardigen dat de door eiser gevoerde administratie zodanige gebreken en tekortkomingen bevat dat deze niet kan dienen als grondslag voor de winstberekening. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking.
16. De door verweerder geconstateerde verschillen in de administratie ten aanzien van het saldo liquide middelen zijn zeer gering. Eiser heeft erkend dat gedurende de jaren 2016-2018 per vergissing één factuur wel op de dagstaat was vermeld, maar niet in het kasboek als kosten is afgeboekt. Dit betreft een factuur van ABK gedateerd 9 april 2018 ten bedrage van € 2.393,37. Verweerder heeft voorts met betrekking tot het jaar 2018 gewezen op een vijftal handgeschreven facturen van [bedrijfsnaam 2] ( [bedrijfsnaam 2] ) die zich volgens verweerder in de administratie van eiser bevinden. Deze kosten heeft eiser ten onrechte in de zijn administratie opgenomen, aldus verweerder. Verweerder heeft gesteld dat C tijdens derdenonderzoek heeft verklaard geen handgeschreven facturen te verstrekken. Verweerder heeft echter geen afschriften van deze facturen overgelegd en heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat een derdenonderzoek bij C heeft plaatsgevonden. In zijn mail van 22 maart 2022 heeft verweerder aan gemachtigde van eiser bericht dat er op dat moment geen aanleiding was om een derdenonderzoek bij [bedrijfsnaam 2] in te stellen en dat daarom niet op het verzoek van gemachtigde van eiser kan worden ingegaan om genoemde facturen te overleggen. Eiser heeft in bijlage 5 van zijn bezwaarschrift een vijftal handgeschreven facturen van [bedrijfsnaam 2] met andere dagtekening overgelegd. Ook heeft hij de betreffende dagstaten overgelegd waarop deze kosten zijn verantwoord. Bovendien heeft eiser geloofwaardig verklaard dat een vertegenwoordiger van [bedrijfsnaam 2] , die voorheen een eigen soortgelijke onderneming voerde, de gekochte toebehoren heeft verkocht aan eiser en daartoe handgeschreven facturen heeft uitgereikt.
17. Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat niet de juiste omzet in de administratie is verantwoord gewezen op de WTP’s gedurende de jaren 2016, 2018 en 2019. Gedurende het jaar 2016 heeft één WTP plaatsgevonden. De rechtbank acht één WTP volstrekt onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat niet de juiste omzet in de administratie is verantwoord. Voor het jaar 2017 is in het geheel geen sprake geweest van WTP’s. In 2018 hebben zes WTP’s plaatsgevonden. Ook dit aantal acht de rechtbank onvoldoende. Verweerder heeft in bijlage 3 van het rapport boekenonderzoek een overzicht verstrekt op basis van Google maps waaruit volgens verweerder de piekuren qua bezoekersaantallen blijken. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit dit overzicht niet geconcludeerd worden dat eiser niet de juiste omzet heeft verantwoord. Uit het overzicht blijkt immers onder meer niet op welke locatie het betrekking heeft en wanneer deze metingen hebben plaatsgevonden.
18. Het (overigens zeer laat in de procedure ingenomen) standpunt van verweerder dat de hoeveelheid ingekochte softdrugs en de hiervoor betaalde bedragen niet te controleren zijn, wordt veroorzaakt door het gedoogbeleid ten aanzien van softdrugs in Nederland. Van eiser kan in dat verband niet verwacht worden dat hij inkoopfacturen ter zake van de inkoop van softdrugs vastlegt in zijn administratie. De administratie bevat alle informatie over de inkoop; het controlerapport vermeldt:
“De inkopen worden genoteerd op de dagstaat en vervolgens verwerkt in kasboek en een voorraadadministratie. Beide worden in Excel bijgehouden. Genoteerd worden de datum van inkoop, soort, hoeveelheid en inkoopprijs, alsmede – in het kasboek – de datum waarop de inkopen zijn betaald”.Hiermee zijn alle gegevens over de inkoop vastgelegd in de administratie. De rechtbank van oordeel dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de administratie zodanige gebreken en tekortkomingen bevat deze niet kan dienen als grondslag voor de winstberekening. Dit betekent dat voor de jaren 2016 tot en met 2018 geen sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast
19. Verweerder heeft op basis van het rapport BOOMaangenomen dat eiser een brutowinstmarge van 80%-85% kan halen. De door eiser gehanteerde lagere brutowinstmarges tussen de 67,9% en 75,4% zijn volgens verweerder dan ook niet reëel. Dit standpunt van verweerder slaagt niet. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser de softdrugs bij vaste tussenhandelaren inkoopt. Eiser heeft erop gewezen dat het succes van zijn coffeeshop voor een groot deel te danken is aan de constante hoge kwaliteit van het verhandelde. Door de inkoop bij vaste tussenhandelaren wordt dit gegarandeerd. Hierdoor is de brutowinstmarge van eiser lager dan de vermelde brutowinstmarges in het Boom rapport. Het Boom rapport ziet bovendien op door hennepkwekerijen gerealiseerde verkoopprijzen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek in een ontnemingsprocedure. Deze prijzen liggen per definitie lager dan de door eiser betaalde inkoopprijzen bij een tussenhandelaar. Verweerder maakt met de verwijzing naar het Boom rapport niet aannemelijk dat de door eiser gehanteerde inkoopprijzen zoals die uit de administratie blijken te hoog zijn. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat verweerder ten onrechte in de veronderstelling verkeert dat een tussenhandelaar aan eiser informatie zou willen verstrekken over de door hem gehanteerde handelsmarges. Verweerder is niet geslaagd in het bewijs dat voor 2016 tot en met 2018 een te lage winst is aangegeven.
20. Verweerder heeft in de navorderingsaanslag 2016 en de aanslagen 2017 en 2018 correcties doorgevoerd in het inkomen uit sparen en beleggen (box 3) van eiser. Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat er een te hoog kassaldo gedurende die jaren werd aangehouden en dat sprake is van overtollige liquide middelen die tot het privé vermogen van de firmanten moeten worden gerekend. Eiser heeft verklaard dat een hoger kassaldo in de onderneming werd aangehouden in verband met een toekomstige verbouwing. Deze verbouwingsplannen zijn er nog steeds, maar zijn in verband met onderhavige procedures op de langere termijn geschoven. De rechtbank acht deze verklaring geloofwaardig en is van oordeel dat verweerder ten onrechte het inkomen uit sparen en beleggen van eiser heeft verhoogd.
21. Gelet op wat hiervoor is overwogen zijn de beroepen gegrond. Er is geen grond voor navordering over 2016 en evenmin voor het afwijken van de aangiften over 2017 en 2018 of het opleggen van een boete. De rechtbank zal de uitspraak op bezwaar, de navorderingsaanslag 2016 en de boetebeschikkingen vernietigen en, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Awb, de aanslagen over 2017 en 2018 verminderen.
22. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1).