ECLI:NL:RBDHA:2024:12677
Rechtbank Den Haag
- Vereenvoudigde behandeling
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in asielzaak na intrekking beroep
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzoek om proceskostenvergoeding van een Syrische verzoekster, die samen met haar minderjarige kind een asielaanvraag had ingediend. De verzoekster had op 5 maart 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag van 17 mei 2022. De staatssecretaris van Asiel en Migratie had op 4 april 2024 een inwilligend besluit genomen, waarna de verzoekster op 5 april 2024 het beroep introk en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien de verzoekster haar beroep heeft ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan haar tegemoet is gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten. Echter, de rechtbank stelt vast dat de beslistermijn voor de asielaanvraag eindigde op 3 juni 2024, en dat de ingebrekestelling van 19 februari 2024 prematuur was ingediend.
Hierdoor is er geen sprake van een ontvankelijk beroep en dus ook geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank wijst het verzoek af als kennelijk ongegrond. De uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. De verzoekster heeft de mogelijkheid om binnen vier weken na de bekendmaking van deze uitspraak een beroepschrift in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als zij het niet eens is met deze uitspraak.