ECLI:NL:RBDHA:2024:12677

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 augustus 2024
Publicatiedatum
12 augustus 2024
Zaaknummer
24.8843
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in asielzaak na intrekking beroep

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzoek om proceskostenvergoeding van een Syrische verzoekster, die samen met haar minderjarige kind een asielaanvraag had ingediend. De verzoekster had op 5 maart 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag van 17 mei 2022. De staatssecretaris van Asiel en Migratie had op 4 april 2024 een inwilligend besluit genomen, waarna de verzoekster op 5 april 2024 het beroep introk en verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien de verzoekster haar beroep heeft ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan haar tegemoet is gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten. Echter, de rechtbank stelt vast dat de beslistermijn voor de asielaanvraag eindigde op 3 juni 2024, en dat de ingebrekestelling van 19 februari 2024 prematuur was ingediend.

Hierdoor is er geen sprake van een ontvankelijk beroep en dus ook geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank wijst het verzoek af als kennelijk ongegrond. De uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. De verzoekster heeft de mogelijkheid om binnen vier weken na de bekendmaking van deze uitspraak een beroepschrift in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als zij het niet eens is met deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.8843 en NL24.8845

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], verzoeker,

geboren op [geboortedatum],
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
mede namens zijn minderjarige kind,
[naam],
geboren op [geboortedatum],
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. I. Vreeken),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,de minister

Procesverloop

Verzoekster heeft op 5 maart 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag van 17 mei 2022.
De staatssecretaris heeft op 4 april 2024 een inwilligend besluit genomen op de aanvraag.
Verzoekster heeft op 5 april 2024 het beroep ingetrokken en daarbij verzocht om de staatssecretaris te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Verzoekster heeft de aanvraag ingediend op 17 mei 2022. Op 3 maart 2023 werd duidelijk dat verzoekster werd opgenomen in de nationale procedure. Op grond van artikel 42 lid 6 van de Vreemdelingenwet vangt de beslistermijn aan op het moment dat duidelijk is geworden dat Nederland verantwoordelijk is voor de aanvraag op grond van de Dublinverordening. De wettelijke beslistermijn van zes maanden zou in het geval van verzoekster dus op 3 september 2023 eindigen. De staatssecretaris heeft echter, met inwerkingtreding van het WBV 2022/22, de beslistermijn van asielaanvragen die nog niet waren verstreken op 27 september 2022 met negen maanden verlengd. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in de uitspraak van haar meervoudige kamer van 26 april 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:6050) geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op het moment van de inwerkingtreding van het WBV 2022/22 sprake was van een situatie, zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak van dat oordeel af te wijken. De verlenging van de beslistermijn is daarom rechtsgeldig. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn eindigde op 3 juni 2024. Dat betekent dat de ingebrekestelling van 19 februari 2024 prematuur was ingediend, hetgeen zou hebben geleid tot een niet-ontvankelijk beroep.
4. Nu er geen sprake is van een ontvankelijk beroep, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van geheel of gedeeltelijk tegemoetkomen aan verzoekster in de zin van artikel 8:75a van de Awb. De rechtbank wijst het verzoek af als kennelijk ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter, in aanwezigheid van M.A. Postma, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.