ECLI:NL:RBDHA:2024:12773

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 augustus 2024
Publicatiedatum
14 augustus 2024
Zaaknummer
NL22.22450
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig beslissen op asielaanvraag en verzoek om vaststelling bestuurlijke dwangsom

In deze zaak heeft eiser op 3 november 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 15 april 2022 was ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft op 23 maart 2023 de asielaanvraag ingewilligd. De rechtbank heeft eiser op 27 maart 2023 de gelegenheid gegeven om binnen twee weken te reageren op dit besluit, maar eiser heeft hierop niet gereageerd. De rechtbank heeft de zaak vervolgens zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank overweegt dat het beroep tegen het niet-tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag niet-ontvankelijk is, omdat de aanvraag inmiddels is ingewilligd. Eiser heeft geen procesbelang meer, zoals bepaald in artikel 6:20, derde lid, van de Awb. Daarnaast heeft eiser verzocht om de hoogte van de verbeurde bestuurlijke dwangsom vast te stellen, maar de rechtbank stelt vast dat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND van toepassing is, waardoor er geen dwangsommen kunnen worden verbeurd. Dit leidt tot de conclusie dat het beroep tegen het besluit van 23 maart 2023 ongegrond is, aangezien eiser geen gronden heeft ingediend tegen dit besluit.

De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling, omdat de ingebrekestelling van eiser te vroeg is ingediend. De wettelijke beslistermijn was verlengd, waardoor de aanvraag nog binnen de termijn werd behandeld. De rechtbank beslist dat het beroep tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk is en het beroep tegen het besluit van 23 maart 2023 ongegrond is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.22450

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. M.P.J.W.M. Govers),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
(gemachtigde: [naam]).

Inleiding

Eiser heeft op 3 november 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 15 april 2022.
Bij besluit van 23 maart 2023 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser ingewilligd.
De rechtbank heeft bij brief van 27 maart 2023 eiser in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken kenbaar te maken of hij het eens is met het besluit van 23 maart 2023.
Eiser heeft hierop niet gereageerd.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb [1] uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Voor zover het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag van eiser, dient te worden vastgesteld dat met de inwilliging van deze aanvraag aan het beroep is tegemoetgekomen zodat eiser gelet op artikel 6:20, derde lid, van de Awb geen procesbelang meer heeft. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is derhalve kennelijk niet-ontvankelijk.
2. De rechtbank constateert dat het alsnog genomen besluit niet geheel aan het beroep van eiser tegemoet komt, omdat eiser de rechtbank heeft verzocht om de hoogte van de verbeurde bestuurlijke dwangsom vast te stellen. Het beroep heeft daarom, op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb, mede betrekking op het alsnog genomen besluit van 23 maart 2023.
3. De Tijdelijke wet [2] sluit uit dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en 8:55c van de Awb worden toegepast op besluiten op asielaanvragen. Het gevolg hiervan is dat verweerder aan eiser geen bestuurlijke dwangsommen kan verbeuren. Dit leidt daarom niet tot een geslaagd beroep. Nu eiser overigens geen gronden heeft ingediend tegen het besluit van 23 maart 2023 is het beroep tegen dit besluit kennelijk ongegrond.
4. Vervolgens moet worden bezien of in de omstandigheden van het geval, en in het bijzonder de reden voor het vervallen van het belang bij het beroep, grond is gelegen over te gaan tot een proceskostenveroordeling. Een dergelijke grond kan zijn gelegen in de omstandigheid dat het desbetreffende bestuursorgaan aan de betrokkene is tegemoetgekomen. Indien zich een dergelijke grond voordoet, is krachtens artikel 8:75 van de Awb een proceskostenveroordeling mogelijk.
5. De aanvraag van eiser is ontvangen op 15 april 2022. Eiser heeft verweerder op 19 oktober 2022 in gebreke gesteld. Op die datum was de beslistermijn op de asielaanvraag echter nog niet verstreken. De wettelijke beslistermijn van zes maanden was met de WBV 2022/22 namelijk met negen maanden verlengd. Dat betekent dat de ingebrekestelling van 11 april 2023 te vroeg is ingediend. Gelet op die omstandigheid bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet-tijdig beslissen op de aanvraag, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 23 maart 2023, ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 12 augustus 2024 door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND.