Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van
[opposant] , opposant
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
www.rechtspraak.nl.
Rechtbank Den Haag
Op 12 augustus 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzetprocedure van een opposant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. In de eerdere uitspraak van 3 juni 2024 was het beroep van de opposant tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Dit gebeurde op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarbij werd gesteld dat de beslistermijn, gelet op de WBV 2023/3, nog niet was verstreken. De opposant heeft verzet ingesteld tegen deze beslissing, maar heeft geen verzoek gedaan om op zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft daarom uitspraak gedaan zonder zitting, op grond van artikel 8:55, vierde lid, van de Awb.
In de overwegingen van de rechtbank werd vastgesteld dat het verzet alleen kan beoordelen of de bestuursrechter terecht tot zijn kennelijke oordeel is gekomen. De opposant voerde aan dat er divergerende jurisprudentie is en dat er prejudiciële vragen zijn gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de verlenging van de beslistermijn in asielzaken. De rechtbank oordeelde echter dat de eerder aangevoerde argumenten al in de eerdere uitspraak waren behandeld en dat de aanwezigheid van divergerende rechtspraak op zich geen reden is om te twijfelen aan het kennelijke oordeel van de rechtbank. Bovendien waren de prejudiciële vragen nog niet beantwoord door het Hof van Justitie, waardoor deze ook in beroep geen andere uitkomst zouden hebben kunnen opleveren.
De rechtbank heeft uiteindelijk het verzet ongegrond verklaard en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.