ECLI:NL:RBDHA:2024:13018

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 augustus 2024
Publicatiedatum
15 augustus 2024
Zaaknummer
NL23.17175
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.J. Thurlings - Rassa
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Nigeriaanse eiser met problemen met mensenhandelaar en verkrachting tijdens vlucht naar Europa

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van een Nigeriaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 13 april 2019 een aanvraag ingediend, maar deze is op 25 mei 2023 door de minister afgewezen. De minister achtte de identiteit van eiser niet geloofwaardig, ondanks dat zijn nationaliteit en herkomst wel geloofwaardig werden geacht. Eiser heeft problemen met een mensenhandelaar, genaamd Matil, en heeft tijdens zijn vlucht naar Europa ernstige mishandelingen en verkrachting ondergaan. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser bij terugkeer naar Nigeria geen reëel risico loopt op ernstige schade. De rechtbank stelt vast dat eiser voldoet aan de voorwaarden voor asielverlening op grond van artikel 29, eerste lid, onder sub b van de Vreemdelingenwet. De rechtbank geeft de minister de opdracht om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij aan eiser ten minste een asielvergunning moet worden verleend, tenzij zich een uitsluitingsgrond voordoet. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit van de minister.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.17175

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. R. Balkenende),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] , de minister
(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum]. Hij heeft op 13 april 2019 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 25 mei 2023 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
1.1.
De minister heeft op 11 september 2023 en op 19 april 2024 een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 12 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, A. Kebe als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag gelegd. Eiser is met de hulp van een mensensmokkelaar, genaamd Matil, naar Europa gereisd. Voor vertrek uit Nigeria heeft eiser een eed afgelegd bij een Juju-priester. Tijdens de reis naar Europa is eiser door een handlanger van Matil mishandeld en verkracht. Bij aankomst in Europa bleek hij te moeten werken in de handel in drugs, maar dit wilde hij niet. Eiser heeft dit telefonisch aan Matil medegedeeld en Matil heeft hem toen met de dood bedreigd. Eiser heeft daarna zijn ouders gebeld en aan hen verteld dat hij verkracht is door een man. De ouders van eiser willen hierdoor niets meer met hem te maken hebben en hebben de gemeenschap hierover ingelicht. Eiser loopt daardoor bij terugkeer naar Nigeria risico, omdat zijn ouders en de gemeenschap nu denken dat hij homoseksueel is. Ook loopt eiser bij terugkeer naar Nigeria risico vanwege de problemen met Matil. Matil heeft namelijk nog een groot geldbedrag van eiser tegoed en hij heeft gedreigd om eiser te doden. Matil is ook bij de ouders van eiser langs geweest en heeft ook hen bedreigd.
Wat aan het bestreden besluit vooraf is gegaan
5. Eiser heeft op 13 april 2019 asiel aangevraagd in Nederland. Nadat de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, bij uitspraak van 23 december 2019 [2] heeft vastgesteld dat de minister eiser niet tijdig aan Italië als verantwoordelijke lidstaat op grond van de Dublinverordening had overgedragen, heeft de minister de asielaanvraag van eiser op
8 januari 2020 in Nederland in behandeling genomen.
5.1.
Bij besluit van 29 maart 2021 heeft de minister de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond, omdat hij de door eiser gestelde identiteit en Nigeriaanse nationaliteit niet geloofwaardig achtte. Het asielrelaas van eiser is daarom niet inhoudelijk beoordeeld. Het hiertegen door eiser ingestelde beroep is bij uitspraak van de rechtbank
Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 10 september 2021 ongegrond verklaard. [3]
Bij uitspraak van 31 oktober 2021 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) het daartegen door eiser ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, omdat het besluit van 29 maart 2021 niet voldeed aan de vereisten van een terugkeerbesluit zoals die voortvloeien uit de arresten FMS e.a. en M e.a. [4] Uit de motivering van het voornemen en het besluit van 29 maart 2021 bleek namelijk niet ondubbelzinnig naar welk land eiser moest terugkeren. De uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle van 10 september 2021 en het besluit van 29 maart 2021 zijn vernietigd.
5.2.
Op 25 mei 2023 heeft de minister een nieuwe beslissing genomen op de asielaanvraag van eiser. Dat is het besluit waar deze zaak over gaat.
Het bestreden besluit
6. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- problemen met de mensenhandelaar Matil;
- eiser is in Libië verkracht door een man.
De minister vindt de nationaliteit en herkomst van eiser nu wel geloofwaardig, maar zijn identiteit niet. De minister heeft daarbij betrokken dat eiser eerder in Italië een asielaanvraag heeft ingediend en daar is geregistreerd onder zeven verschillende identiteiten. Dit doet volgens de minister zwaar afbreuk aan de geloofwaardigheid van eisers identiteit. Eiser heeft daarvoor in het nader gehoor geen verschoonbare reden kunnen geven.
Eiser heeft op 3 november 2022 wel een geboorteakte ingebracht, die door Bureau Documenten ook echt is bevonden, maar dat is volgens de minister onvoldoende om de identiteit van eiser alsnog te onderbouwen.
De problemen met de mensenhandelaar Matil acht de minister geloofwaardig. De minister acht ook geloofwaardig dat eiser in Libië is verkracht door een man.
6.1.
Ten aanzien van de (deels) geloofwaardig bevonden relevante elementen heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat eiser op grond daarvan niet kan worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. [5]
Verder heeft eiser volgens de minister ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Nigeria een reëel risico loopt op ernstige schade. [6] De door eiser gestelde vrees om bij terugkeer naar Nigeria te worden gedood door mensenhandelaar Matil acht de minister namelijk niet aannemelijk. Zo heeft eiser onder meer al heel lang niets meer van Matil gehoord en heeft hij, zowel in Italië als in Frankrijk, geen aangifte gedaan tegen Matil of bescherming van de autoriteiten ingeroepen.
Verder heeft eiser volgens de minister niet aannemelijk weten te maken dat hij naar aanleiding van de verkrachting die hij heeft meegemaakt te vrezen heeft bij terugkeer naar Nigeria. De moeder van eiser heeft gezegd dat zij de gemeenschap op de hoogte zou brengen van de verkrachting en dat zij geen contact meer met eiser wil. Sindsdien heeft eiser echter niet meer met zijn moeder gesproken, dus hij weet niet of zij ook daadwerkelijk de gemeenschap heeft ingelicht en of de gemeenschap hem naar aanleiding daarvan inderdaad wil doden. De minister heeft de asielaanvraag daarom afgewezen als ongegrond, als bedoeld in artikel 31, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Waarom is eiser het hier niet mee eens?
7. Eiser vindt dat de minister niet voldoende heeft gemotiveerd waarom hij in Nigeria niet te vrezen heeft voor vervolging vanwege toegedichte homoseksualiteit. Eiser verwijst daarbij naar het Algemeen Ambtsbericht [7] en verschillende bronnen op internet.
7.1.
Verder vindt eiser dat de minister, bij het niet aannemelijk achten dat eiser is verstoten door zijn familie en dat de gemeenschap is ingelicht over de verkrachting, geen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat Matil van het misbruik weet en dat dit een pressiemiddel op de ouders van eiser is. Dat Matil de ouders van eiser heeft bedreigd komt overeen met informatie uit het Algemeen Ambtsbericht en uit het landenbeleid blijkt dat daartegen geen bescherming van de autoriteiten te krijgen is.
7.2.
Ook is volgens eiser geen rekening gehouden met de omstandigheid dat hij in Nederland niet bedreigd is, omdat niet bekend is dat hij in Nederland verblijft. Uit het Algemeen Ambtsbericht volgt dat eiser risico loopt op represailles, omdat hij nog een schuld van 20.000 euro bij Matil heeft. Dat eiser niet meer is bedreigd na het telefoongesprek met Matil is daarom niet van doorslaggevende betekenis.
7.3.
Eiser heeft op 14 juni 2018 in Frankrijk asiel aangevraagd. De stelling van de minister dat hij in Italië en Frankrijk geen bescherming heeft gevraagd tegen Matil volgt eiser daarom niet.
7.4.
Tot slot kan eiser niet volgen waarom de minister zijn nationaliteit en herkomst nu wel geloofwaardig acht, en in het besluit van 29 maart 2021 niet. Aan dat besluit lag immers hetzelfde feitencomplex ten grondslag. Eiser stelt zich op het standpunt dat de minister zijn nationaliteit enkel gelooft om een terugkeerbesluit uit te kunnen vaardigen. Verder stelt eiser dat de minister aan hem geen terugkeerbesluit kan opleggen, omdat de minister zijn identiteit niet geloofwaardig acht. Om te bepalen wat het land van herkomst is, is namelijk noodzakelijk dat de identiteit is vastgesteld.
Het oordeel van de rechtbank
8. De rechtbank stelt vast dat de minister geloofwaardig acht dat eiser problemen heeft met de mensenhandelaar Matil en dat eiser in Libië is verkracht door een handlanger van Matil. In geschil is de vraag of eiser hierdoor bij terugkeer naar Nigeria een reëel risico loopt op ernstige schade. De minister vindt dat eiser dit niet aannemelijk heeft weten te maken en heeft daarvoor verschillende redenen gegeven, die de rechtbank hierna zal bespreken.
De problemen met Matil
9. Op 23 november 2023 heeft de Afdeling uitspraak gedaan over het risico op
represailles dat slachtoffers van mensenhandel lopen bij terugkeer naar Nigeria. [8]
In het verweerschrift van 19 april 2024 is de minister ingegaan op de gevolgen van deze uitspraak voor de zaak van eiser. De minister handhaaft daarin het standpunt dat de vrees van eiser om bij terugkeer naar Nigeria te worden gedood door Matil, niet aannemelijk wordt geacht. Iedere vreemdeling die het slachtoffer is van mensenhandel loopt het risico op represailles, maar in hoeverre daadwerkelijk represailles plaatsvinden, welke vorm die represailles aannemen en in hoeverre die represailles leiden tot de conclusie dat sprake is van een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer moet in elke zaak op individueel niveau worden beoordeeld. De bewijslast rust op de vreemdeling, en eiser is er volgens de minister niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat hem represailles te wachten staan, die voldoende ernstig zijn om te spreken van een reëel risico op ernstige schade.
9.1.
De minister voert daartoe allereerst aan dat eiser er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat hem represailles te wachten staan, omdat hij tegenstrijdige verklaringen zou hebben afgelegd over het telefoongesprek waarin Matil hem met de dood zou hebben bedreigd. De rechtbank constateert dat de enige tegenstrijdigheid waar de minister in dit verband op wijst is dat eiser enerzijds verklaart dat hij door Matil is gebeld en anderzijds verklaart dat hij degene was die contact heeft opgenomen met Matil. Over de inhoud van het telefoongesprek heeft eiser echter consistent verklaard. Tegen die achtergrond acht de rechtbank het onbegrijpelijk dat de minister niet gelooft dat een telefoongesprek met deze strekking heeft plaatsgevonden. De rechtbank ziet niet in hoe de minister dit nog anderszins gemotiveerd zou kunnen weerleggen. Daarom gaat de rechtbank uit van de inhoud en strekking van de bedreigingen zoals die door eiser in de gehoren is weergegeven, namelijk doodsbedreigingen.
9.2.
Verder blijft volgens de minister onduidelijk waar eiser op baseert dat Matil hem zal vinden. Dit standpunt volgt de rechtbank niet, nu de minister niet ongeloofwaardig heeft geacht dat Matil contact heeft met de ouders en de gemeenschap van eiser. Het is daarmee aannemelijk dat eiser bij terugkeer eenvoudig gevonden kan worden door Matil of zijn netwerk.
9.3.
Verder heeft eiser volgens de minister ook niet aannemelijk weten te maken dat hem, vanwege de afgelegde Juju-eed, spirituele represailles te wachten staan. De eed is namelijk zo'n zes jaar verbroken, maar dit heeft tot op heden geen merkbare negatieve gevolgen voor eiser gehad. Het is volgens de minister onder die omstandigheden aan eiser om toe te lichten waarom na zoveel jaren het niet nakomen van zijn eed alsnog negatieve consequenties zal hebben. De minister verwijst daarbij ook naar het Algemeen Ambtsbericht waarin staat dat de Oba van Benin uit de staat Edo alle Juju-eden ongeldig heeft verklaard. De rechtbank stelt vast dat de minister niet ongeloofwaardig heeft geacht dat eiser een forse schuld heeft bij Matil, dat Matil contact heeft met de gemeenschap van eiser en dat hij daar de Juju-eed heeft afgelegd. Het feit dat de Oba van Benin alle Juju-eden ongeldig heeft verklaard neemt naar het oordeel van de rechtbank niet weg dat hieraan in de Nigeriaanse gemeenschap nog steeds veel waarde kan worden gehecht. Bovendien, zo blijkt uit het ambtsbericht, is het effect van de ongeldigverklaring in algemene zin te verwaarlozen. [9] Dat de minister aan eiser tegenwerpt dat hij tot op heden nog geen effect van de schending heeft gemerkt, valt te verklaren door het feit dat eiser sinds lange tijd in Nederland verblijft en de macht van het netwerk van Nigeriaanse mensenhandelaren hier lang niet zo groot is als in Nigeria. Dat er tot op heden geen merkbare negatieve gevolgen zijn geweest voor eiser maakt aldus niet dat hij om die reden bij terugkeer geen reëel risico zou lopen op ernstige schade. Voor zover de minister nog tegenwerpt dat eiser geen bescherming tegen Matil heeft gevraagd door het doen van aangifte in Italië of Frankrijk, is ook dat standpunt onbegrijpelijk. Matil opereerde immers blijkens de verklaringen van eiser vanuit Nigeria, zodat het eerder in de rede ligt dat eiser via een asielverzoek, dan via een aangifte om bescherming vraagt. Verder is eiser naar Frankrijk doorgereisd en had daar aanvankelijk ook asiel aangevraagd, zodat daaruit kan worden afgeleid dat eiser zich reeds in een vroeg stadium heeft geprobeerd te onttrekken aan, en te vluchten voor, (handlangers van) Matil.
9.4.
Daarnaast kan volgens de minister uit de beschikbare landeninformatie worden afgeleid dat eiser mogelijk een betalingsregeling kan treffen met Matil. Dit standpunt van de minister acht de rechtbank volstrekt onaanvaardbaar. De rechtbank acht het onbegrijpelijk dat de minister überhaupt de suggestie doet dat een slachtoffer van mensenhandel een betalingsregeling kan treffen met zijn mensenhandelaar, om daarmee ernstige schade te voorkomen. Die suggestie komt er immers op neer dat een slachtoffer bescherming zou moeten zoeken bij de dader; de persoon die hem juist met ernstige schade bedreigt. Dit past niet in het stelsel van asielwetgeving, noch in het kader van het verbod op refoulement, die er immers op zijn gericht de asielzoeker te beschermen tegen zijn actoren van vervolging c.q. ernstige schade. Bovendien zou een betalingsregeling ook geen enkele garantie bieden, nu eiser daarbij volledig afhankelijk zou zijn van de mensenhandelaar bij zowel het treffen als het naleven van die regeling.
Toegedichte homoseksualiteit, verstoting door familie en bedreiging door gemeenschap
10. De minister heeft geloofwaardig geacht dat eiser is verkracht door een handlanger van Matil, maar de minister volgt eiser niet in de consequenties die daar volgens hem uit volgen, namelijk dat hij nu door zijn familie en de gemeenschap als homoseksueel wordt beschouwd. De rechtbank acht de motivering die de minister daarvoor geeft onbegrijpelijk.
Eiser heeft verschillende internetsites aangehaald, welke door de minister in het verweerschrift van 19 april 2024 niet inhoudelijk zijn betwist. Uit deze bronnen volgt dat Nigeriaanse slachtoffers van verkrachting bang zijn als homoseksueel te worden beschouwd, zich schamen en zich door de verkrachting homoseksueel (kunnen) voelen.
Dat de minister vervolgens redeneert dat er verschil zit tussen het door anderen beschouwd worden als homoseksueel en het zelf twijfelen aan je eigen geaardheid is onbegrijpelijk. Immers, als degene die een dusdanig ernstige daad is overkomen zichzelf al homoseksueel kan gaan voelen of vreest als zodanig te worden beschouwd, waarom zou de gemeenschap, die een afkeer van homoseksualiteit heeft, dan niet (juist) eenzelfde beeld over iemand kunnen hebben? De angsten, twijfels en vrees die iemand na zo’n daad heeft, kunnen immers mede ingegeven zijn door de omgeving waarin hij is opgegroeid.
De minister heeft verder ook niet ongeloofwaardig geacht dat er contact is geweest tussen eiser en zijn moeder, dat de moeder hier niets van wilde weten en aan eiser heeft verteld dat zij de gemeenschap zou gaan inlichten. Tegen die achtergrond bezien is aannemelijk dat eiser binnen zijn gemeenschap niet zal worden geaccepteerd.
10.1.
Voor zover de minister zich op het standpunt stelt dat er geen contact meer is tussen eiser en zijn ouders en daarom niet aannemelijk is dat de gemeenschap ook daadwerkelijk is ingelicht en of de gemeenschap hem naar aanleiding daarvan inderdaad wil doden, is dat standpunt onvoldoende gemotiveerd. Uit het gebrek aan contact vloeit juist voort dat de moeder van eiser ook daadwerkelijk uitvoering geeft aan de mededelingen die zij heeft gedaan. Het gebrek aan contact past immers bij de mededeling van de moeder dat zij geen contact meer met eiser wilde als gevolg van de verkrachting. Dat de moeder aldus uitvoering aan die mededeling heeft gegeven, indiceert daarmee ook dat zij aan de andere mededeling – het zullen inlichten van de gemeenschap – uitvoering zal geven.
10.2.
Bovendien heeft de minister geloofwaardig geacht dat er contact is tussen Matil en de ouders van eiser. Gelet hierop acht de rechtbank het onbegrijpelijk dat de minister niet aannemelijk acht dat Matil de verkrachting als pressiemiddel zal gebruiken en de informatie over de verkrachting zodoende (ook) bij de gemeenschap terecht kan komen. Voor zover de minister zich op het standpunt stelt dat niet aannemelijk is dat Matil zelf kennis heeft van de verkrachting acht de rechtbank die redenering ook onbegrijpelijk, omdat de verkrachting heeft plaatsgevonden door een handlanger van Matil en, zoals eiser terecht naar voren heeft gebracht, het gaat om een sterk verweven netwerk waarbij het tegen die achtergrond juist aannemelijk is dat deze kennis bij Matil terecht komt.

Conclusie en gevolgen

11. Uit jurisprudentie van het Hof van Justitie volgt dat wanneer de rechtbank van oordeel is dat zij beschikt over alle daartoe noodzakelijke feitelijke en juridische gegevens, zij de bevoegdheid heeft om na afloop van een volledig en ex nunc onderzoek een bindende uitspraak te doen over de vraag of degene die een rechtsmiddel heeft ingesteld tegen een beslissing tot afwijzing van een verzoek om internationale bescherming, voldoet aan de voorwaarden van richtlijn 2011/95 om internationale bescherming te krijgen. De ten aanzien hiervan door de rechter genomen beslissing, is bindend voor de minister. [10]
11.1.
In artikel 31, vijfde lid, van de Vw staat verder dat wanneer een vreemdeling in het verleden reeds is blootgesteld aan vervolging of ernstige schade, of daarmee rechtstreeks is bedreigd, dit een duidelijke aanwijzing is dat de vrees van de vreemdeling voor die vervolging gegrond is en het risico op die ernstige schade reëel is, tenzij er goede redenen zijn om aan te nemen dat die vervolging of die ernstige schade zich niet opnieuw zal voordoen.
11.2.
Gelet op de doodsbedreigingen die Matil richting eiser heeft geuit heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom eiser bij terugkeer naar Nigeria geen reëel risico loopt op ernstige schade. De minister heeft ook niet alsnog een dergelijke motivering in het verweerschrift of ter zitting weten te geven. Gelet op het feit dat uit de algemene landeninformatie verder volgt dat slachtoffers van mensenhandel bij terugkeer onder druk worden gezet om hun schuld af te lossen door zich opnieuw te laten uitbuiten, zeker als de familie het slachtoffer niet opnieuw opneemt, [11] valt een dergelijke motivering naar alle waarschijnlijkheid ook niet te geven. Om die reden had de minister, tegen de achtergrond van het bepaalde in artikel 31, vijfde lid van de Vw en op basis van het geloofwaardig gevonden asielrelaas, alsmede tegen de achtergrond van de verklaringen van eiser over de verstoting door zijn ouders zoals dat hiervoor onder 10 en verder is weergegeven, in beginsel ten minste een asielvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder sub b van de Vw moeten verlenen.
11.3.
Verder geeft hetgeen onder 10 en verder is overwogen een indicatie dat wat eiser is overkomen er toe zal leiden dat hij als afwijkend binnen zijn gemeenschap zal worden gezien en mogelijk homoseksualiteit zal worden toegedicht. Tegen de achtergrond van het beleid dat de minister voert voor LHBTI in Nigeria ligt ook in dat opzicht een asielvergunning in de rede, nu eiser tegen die achtergrond slechts geringe indicaties hoeft te geven en die geringe indicaties reeds kunnen zijn gelegen in het feit dat naar alle waarschijnlijkheid Matil bekend zal zijn met de verkrachting van eiser en dit dus mede kan gebruiken als pressiemiddel.
11.4.
Aangezien eiser aldus voldoet aan de voorwaarden voor asielverlening op grond van artikel 29, eerste lid, onder sub b van de Vw, maar nog onderzocht moet worden of eiser de drempel van artikel 29, eerste lid, onder sub a behaalt, en tevens nog moet worden getoetst aan de uitsluitingsgronden van artikel 3.105c en 3.105e van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), zal de rechtbank niet zelf in de zaak voorzien, maar zal aan de minister de opdracht worden gegeven om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen. In dat besluit zal aan eiser ten minste een asielvergunning als bedoeld onder artikel 29, eerste lid, onder b van de Vw moeten worden verleend, tenzij zich een uitsluitingsgrond als bedoeld in artikel 3.105e van het Vb voordoet. Indien de minister tot de conclusie komt dat eiser (tevens) voldoet aan de voorwaarden van artikel 29, eerste lid, onder a van de Vw, dan zal de minister (ook) moeten toetsen of de uitsluitingsgrond van artikel 3.105c van het Vb van toepassing is.
12. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten.
De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 25 mei 2023;
- bepaalt dat de minister een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.J. Thurlings - Rassa, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.M. Timmerman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Zaaknummer NL19.23323.
3.Zaaknummer NL21.4889.
4.HvJ EU 14 mei 2020 ECLI:EU:C:2020:367 (FMS e.a.) en HvJ EU 24 februari 2021, ECLI:EU:C:2021:127 (M e.a.).
5.Verdrag betreffende de status van vluchtelingen, Genève, artikel 1a.
6.Zoals bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b van de Vreemdelingenwet 2000.
7.Algemeen Ambtsbericht Nigeria van januari 2023.
8.ABRvS 23 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4346.
9.Algemeen Ambtsbericht Nigeria van januari 2023, p. 89.
10.Bijvoorbeeld HvJ EU 29 juli 2019, ECLI:EU:C:2019:626 (Torubarov), r.o. 65 en 66 en HvJ EU 8 februari 2024, ECLI:EU:C:2024:122 (A.A), r.o. 62.
11.Algemeen Ambtsbericht Nigeria van januari 2023, p. 89 en 90.