In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 augustus 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit en een inreisverbod. Eiser, vertegenwoordigd door mr. J. van Bennekom, had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat op 19 mei 2024 was genomen. Dit besluit hield in dat aan eiser een terugkeerbesluit werd opgelegd en een inreisverbod voor de duur van twee jaar werd uitgevaardigd. De rechtbank heeft het beroep echter kennelijk niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zonder dat er een zitting plaatsvond.
De rechtbank overwoog dat eiser in het beroepschrift niet voldoende gronden had vermeld om het beroep te onderbouwen. Eiser had enkel aangegeven dat het terugkeerbesluit in strijd was met het recht, zonder dit verder te concretiseren. Bovendien was er geen kopie van het bestreden besluit bijgevoegd, wat een vereiste is volgens de Awb. De rechtbank had eiser eerder de gelegenheid gegeven om deze verzuimen te herstellen, maar eiser had hier niet op gereageerd.
Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat eiser niet tijdig de benodigde gronden had ingediend en geen kopie van het bestreden besluit had overgelegd. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, en het bestreden besluit bleef derhalve in stand. De uitspraak werd openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak.