ECLI:NL:RBDHA:2024:13051
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verlenging verblijfsvergunning op humanitaire gronden en belangenafweging
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 augustus 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van de verlenging van de verblijfsvergunning van eiseres, een Gambiaanse vrouw die slachtoffer is van mensenhandel. Eiseres had op 11 april 2024 bezwaar aangetekend tegen de weigering van de minister van Asiel en Migratie om haar verblijfsvergunning te verlengen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, waarbij zij de belangenafweging van de minister heeft getoetst aan de hand van artikel 8 van het EVRM en artikel 3.6b van het Vreemdelingenbesluit.
Eiseres had eerder een verblijfsvergunning gekregen op basis van tijdelijke humanitaire gronden, maar haar verzoek om verlenging werd afgewezen omdat er geen strafrechtelijk onderzoek meer liep tegen de verdachte van de mensenhandel. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende had gemotiveerd waarom hij geen gebruik maakte van zijn doortoetsbevoegdheid en dat de belangen van de staat zwaarder wogen dan die van eiseres. De rechtbank concludeerde dat eiseres onvoldoende had aangetoond dat haar terugkeer naar Gambia risico's met zich meebracht, en dat haar banden met Gambia sterker waren dan die met Nederland.
De rechtbank heeft de beslissing van de minister om het verzoek van eiseres af te wijzen, bevestigd. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.