ECLI:NL:RBDHA:2024:13051

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 augustus 2024
Publicatiedatum
16 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.19637
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verlenging verblijfsvergunning op humanitaire gronden en belangenafweging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 augustus 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van de verlenging van de verblijfsvergunning van eiseres, een Gambiaanse vrouw die slachtoffer is van mensenhandel. Eiseres had op 11 april 2024 bezwaar aangetekend tegen de weigering van de minister van Asiel en Migratie om haar verblijfsvergunning te verlengen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, waarbij zij de belangenafweging van de minister heeft getoetst aan de hand van artikel 8 van het EVRM en artikel 3.6b van het Vreemdelingenbesluit.

Eiseres had eerder een verblijfsvergunning gekregen op basis van tijdelijke humanitaire gronden, maar haar verzoek om verlenging werd afgewezen omdat er geen strafrechtelijk onderzoek meer liep tegen de verdachte van de mensenhandel. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende had gemotiveerd waarom hij geen gebruik maakte van zijn doortoetsbevoegdheid en dat de belangen van de staat zwaarder wogen dan die van eiseres. De rechtbank concludeerde dat eiseres onvoldoende had aangetoond dat haar terugkeer naar Gambia risico's met zich meebracht, en dat haar banden met Gambia sterker waren dan die met Nederland.

De rechtbank heeft de beslissing van de minister om het verzoek van eiseres af te wijzen, bevestigd. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.19637

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.C.M.E. Schijvenaars),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. L.S. Hartog).

Procesverloop

Bij besluit van 11 april 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de weigering om de geldigheidsduur van haar verblijfsvergunning te verlengen ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 1 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, [naam] als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [datum] 1992 en heeft de Gambiaanse nationaliteit. Op 21 juni 2021 heeft zij aangifte gedaan van mensenhandel. De kennisgeving van de aangifte is door verweerder ambtshalve aangemerkt als een aanvraag om een verblijfsvergunning met de beperking ‘tijdelijke humanitaire gronden’. Op 22 juni 2021 is een dergelijke verblijfsvergunning aan eiseres verleend met ingang van 21 juni 2021 tot 21 juni 2022. Op 15 juni 2022 heeft eiseres verzocht om de geldigheidsduur van de verleende verblijfsvergunning te verlengen. Bij brief van 15 juni 2022 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat de geldigheidsduur van de verleende verblijfsvergunning is verlengd tot 21 juni 2023.
2. Op 20 juli 2023 heeft eiseres nogmaals verzocht om verlenging van de geldigheidsduur van de verleende verblijfsvergunning. Bij besluit van 21 september 2023 heeft verweerder de aanvraag afgewezen en een terugkeerbesluit tegen eiseres uitgevaardigd. Eiseres heeft hiertegen bezwaar ingediend. Verweerder heeft bij het bestreden besluit het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder overweegt dat uit informatie van het Openbaar Ministerie Limburg volgt dat eiseres op 16 december 2022 op de hoogte is gesteld van het besluit van het Openbaar Ministerie dat er geen strafzaak komt tegen de verdachte. Nu sinds 16 december 2022 niet langer sprake is van een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit waarvan aangifte is gedaan of waaraan op andere wijze medewerking is verleend, wordt de aanvraag van eiseres afgewezen. In bezwaar heeft eiseres impliciet een beroep gedaan op het beleid [1] van verweerder en aangegeven dat verweerder ambtshalve een reguliere verblijfsvergunning met de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ dient te verlenen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het verzoek van eiseres onvoldoende is onderbouwd en dat voor een zorgvuldige beoordeling nader onderzoek nodig is. Dit betekent dat verweerder nog veel (tijdrovende) inspanningen moet verrichten voordat ambtshalve een beslissing kan worden genomen. Verweerder besluit daarom om niet ambtshalve door te toetsen of eiseres in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning met de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’. Daarnaast overweegt verweerder dat niet is gebleken van familie- of gezinsleven dat bescherming behoeft op grond van artikel 8 van het EVRM. [2] Eiseres heeft wel privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM in Nederland opgebouwd. Verweerder heeft de belangen van eiseres afgewogen tegen de belangen van de Nederlandse Staat. De belangenafweging is in het nadeel van eiseres uitgevallen.
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert hiertegen het volgende aan. Verweerder had op grond van zijn beleid ambtshalve moeten toetsen of eiseres in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning met de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’. Eiseres is slachtoffer van mensenhandel. In beroep heeft zij een verklaring van haar moeder overgelegd waarin staat dat de vader van eiseres heeft gedreigd om eiseres te vermoorden bij terugkeer naar Gambia. Terugkeer naar Gambia is te riskant voor eiseres. Verder betwist eiseres dat haar banden met Gambia sterker zijn dan haar banden met Nederland. Met uitzondering van haar familie heeft eiseres geen banden meer met Gambia. In Nederland heeft eiseres opleidingen gevolgd, een baan in loondienst, spreekt ze de taal en heeft ze een goede vriendin. Ook woont ze al 3,5 jaar in Nederland.
De rechtbank oordeelt als volgt
De doortoetsbevoegdheid van artikel 3.6b van het Vb [3]
4. Op grond van artikel 3.6b, aanhef en onder a, van het Vb kan een verblijfsvergunning regulier met de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ onverminderd de artikelen 3.6 en 3.6a van het Vb ambtshalve worden verleend.
5. Bij uitspraak van 20 januari 2022 heeft de Afdeling [4] overwogen dat verweerder de bevoegdheid en niet de plicht heeft om krachtens artikel 3.6b, aanhef en onder c, de vreemdeling ambtshalve een verblijfsvergunning te verlenen. [5] Dit laat echter onverlet dat verweerder deugdelijk moet motiveren waarom hij geen gebruik maakt van die bevoegdheid als de vreemdeling impliciet of expliciet een beroep hierop doet. Verweerder kan voor die motivering verwijzen naar het toepasselijk beleid als daarin is toegelicht waarom in bepaalde gevallen geen gebruik wordt gemaakt van deze bevoegdheid of, als dat beleid ontbreekt, in het individuele geval toelichten waarom van deze bevoegdheid geen gebruik wordt gemaakt.
6. Verweerder heeft IB 2024/19 [6] opgesteld. Hierin staat dat het uitgangspunt is dat verweerder gebruik maakt van de doortoetsbevoegdheid, tenzij hier om organisatorische redenen bezwaren tegen bestaan. Als de verblijfsaanspraken onvoldoende zijn onderbouwd en er door verweerder dus nog veel (tijdrovende) inspanningen moeten worden verricht voordat er ambtshalve een beslissing kan worden genomen, weegt het belang van verweerder daarom zwaarder dan dat van de vreemdeling bij een ambtshalve oordeel. In het besluit wordt daarom uitgelegd waarom er niet worden doorgetoetst en dat er dus een aparte aanvraag moet worden ingediend. De rechtbank acht IB 2024/19 niet onredelijk.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in dit geval voldoende gemotiveerd dat hij geen gebruik maakt van zijn doortoetsbevoegdheid. Verweerder heeft kunnen overwegen dat eiseres het mensenhandelrelaas onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Het Openbaar Ministerie heeft namelijk besloten dat er geen strafzaak tegen de verdachte komt en daarnaast heeft verweerder terecht opgemerkt dat het mensenhandelrelaas uitsluitend is gebaseerd op verklaringen van eiseres en haar familie. Het relaas is daarmee niet gebaseerd op objectief verifieerbare bronnen. Ook heeft verweerder er terecht op gewezen dat de stelling van eiseres dat zij moet vrezen voor geweld van de kant van haar vader haaks staat op een schriftelijke verklaring die in het verleden aan verweerder is overgelegd in het kader van een aanvraag om een machtiging voor voorlopig verblijf. Om deze redenen heeft verweerder onder verwijzing naar zijn beleid kunnen overwegen dat voor een zorgvuldige beoordeling nader onderzoek van verweerder nodig is, waarvoor veel (tijdrovende) inspanningen zijn vereist. Verweerder heeft dan ook mogen stellen dat het niet onredelijk is dat eiseres een aparte aanvraag voor deze verblijfsvergunning indient. Ter zitting heeft verweerder er ook nog op gewezen dat eiseres (eveneens) een asielaanvraag kan indienen voor het geval zij bij terugkeer naar Gambia vreest voor een reëel risico op ernstige schade vanwege redenen die geen verband houden met mensenhandel.
Het privéleven, artikel 8 van het EVRM en de belangenafweging
8. Het is niet in geschil dat verweerder alle feiten en omstandigheden heeft betrokken in de belangenafweging. Verweerder heeft de belangenafweging in het nadeel van eiseres kunnen laten uitvallen. Verweerder heeft daarbij kunnen betrekken dat de banden van eiseres met Gambia sterker zijn dan haar banden met Nederland. Eiseres is namelijk in Gambia geboren en heeft daar gewoond tot eind 2020. Zij heeft dan ook veel langer in Gambia gewoond dan in Nederland. Ook heeft eiseres verklaard dat ze nog sociale contacten heeft met haar gezinsleden en een vriendin in Gambia. Verweerder heeft in de omstandigheden dat eiseres 3,5 jaar in Nederland verblijft, de Nederlandse taal spreekt, een kleine sociale kring in Nederland heeft en dat zij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd had, geen aanleiding hoeven zien voor een andere conclusie.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 14 augustus 2024 door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zoals genoemd in paragraaf B9/12 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Vreemdelingenbesluit 2000.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Informatiebericht 2024/19 Doortoetsen o.g.v. artikel 3.6b Vb.