Uit de stukken en dat wat op de zitting is besproken is de rechtbank het volgende gebleken omtrent het verloop van de zorgregeling. Kort na de geboorte van [de minderjarige] is de relatie tussen de ouders verbroken. Vervolgens zijn de ouders in een hevige onderlinge strijd verwikkeld geraakt waarbij zij elkaar over en weer verwijten maken. Onderdeel van deze strijd is dat de moeder [de minderjarige] in periodes weghoudt bij de vader. Beide ouders hebben zorgen over de thuissituatie van de ander geuit bij hulpverleningsinstanties, maar deze zorgen zijn niet bevestigd. Op 15 november 2021 is [de minderjarige] voor het eerst onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling. Bij beschikking van 23 juni 2022 van deze rechtbank is een zorgregeling vastgesteld, waarin gefaseerd werd toegewerkt naar co-ouderschap. De moeder heeft zich vervolgens niet aan deze regeling gehouden en [de minderjarige] bij zich gehouden, omdat zij het idee had dat [de minderjarige] niet veilig was bij de vader. De gecertificeerde instelling heeft de moeder op 22 augustus 2022 een schriftelijke aanwijzing gegeven, ertoe strekkende dat de moeder zich direct aan de door de rechtbank opgelegde zorgregeling voor [de minderjarige] moest houden. Deze schriftelijke aanwijzing is bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 7 oktober 2022 bekrachtigd, waarbij de moeder een dwangsom is opgelegd van € 75,- voor iedere keer dat zij de schriftelijke aanwijzing niet nakomt, met een maximum van € 1.050,-. Daarna is de moeder op verschillende momenten de zorgregeling niet nagekomen, maar het is de rechtbank niet bekend of de gecertificeerde instelling de verbeurde dwangsommen heeft geïnd. Vervolgens is de ondertoezichtstelling verlengd en is de hiervoor genoemde beschikking van 23 juni 2023 gewezen, waarin de zorgregeling is gewijzigd. De gecertificeerde instelling heeft in november 2023 de ondertoezichtstelling niet willen verlengen, omdat zij van mening was dat er geen taak meer voor haar was gelegd. Uit de beschikking van 15 december 2023, waarin er op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming door de meervoudige kamer van deze rechtbank een nieuwe ondertoezichtstelling is uitgesproken voor de duur van één jaar, volgt dat het niet is gelukt om een ouderschapsbemiddelingstraject op te starten. Door Jeugdformaat is aangegeven dat de ouders eerst individuele hulpverlening moesten starten, maar dat deden de ouders niet. Volgens de gecertificeerde instelling waren alle juridische wegen doorlopen om een verandering aan te brengen in de situatie en waren er geen mogelijkheden meer om de ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] weg te nemen. De Raad zag wel nog een bemiddelende rol voor de gecertificeerde instelling weggelegd en de mogelijkheid van het traject Parallel Solo Ouderschap. De rechtbank heeft daarop de ondertoezichtstelling uitgesproken. De gecertificeerde instelling is vervolgens in hoger beroep gegaan tegen deze uitspraak. De behandeling van dit hoger beroep heeft plaatsgevonden op 29 mei 2024. In maart 2024 is op verzoek van vader een kort geding behandeld, omdat de moeder na de beschikking van
23 juni 2023 de zorgregeling nog steeds niet altijd nakwam. De moeder is toen veroordeeld tot het nakomen van de zorgregeling op straffe van verbeurte van een dwangsom. Daarna is de moeder meerdere malen de zorgregeling niet nagekomen, waarbij ze de verbeurde dwangsommen aan de vader heeft betaald. De moeder blijft als reden voor het bij zich houden van [de minderjarige] geven dat zij niet veilig zou zijn bij de vader en doodziek van hem zou terugkomen. Daarnaast beschuldigt de moeder de vader inmiddels ook van seksueel misbruik, wat door de vader wordt ontkend. In verband met deze beschuldigingen werd [de minderjarige] na een verwijzing door de huisarts op 29 maart 2024 en 5 april 2024 onderzocht in het HagaZiekenhuis. Deze onderzoeken vormden voor de betrokken arts aanleiding om op
13 mei 2024 een melding te doen bij Veilig Thuis. In deze melding is te lezen dat er geen afwijkingen zijn te vinden bij lichamelijk onderzoek (anders dan hartgeruis, waarvoor een verwijzing naar de kindercardioloog is gevolgd). Uit een brief van 23 april 2024 van Veilig Thuis is af te leiden dat Veilig Thuis de zorgen niet oppakt zolang er een ondertoezichtstelling loopt. De uitkomst van het hoger beroep tegen de uitgesproken ondertoezichtstelling is de rechtbank niet bekend.
Sinds februari 2024 heeft de vader [de minderjarige] slechts een paar keer kunnen ophalen voor zijn zorgweek, op sommige momenten alleen na tussenkomst van de politie. Halverwege mei 2024 heeft de vader [de minderjarige] voor het laatst gezien. Tegen deze achtergrond heeft de vader bovengenoemde verzoeken gedaan.