ECLI:NL:RBDHA:2024:13068

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2024
Publicatiedatum
16 augustus 2024
Zaaknummer
C/09/664512 / FA RK 24-2630
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek eenhoofdig gezag aan vader na herhaaldelijke schending zorgregeling door moeder

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 28 juni 2024 een beschikking gegeven inzake het gezag over een minderjarig kind, waarbij het verzoek van de vader om eenhoofdig gezag werd toegewezen. De moeder had zich herhaaldelijk niet gehouden aan de zorgregeling, waardoor de vader zich genoodzaakt zag om juridische stappen te ondernemen. De moeder had het kind zonder toestemming naar een andere provincie verhuisd en negeerde eerdere rechterlijke uitspraken. De rechtbank oordeelde dat de moeder niet in het belang van het kind handelde en dat er geen verbetering in de situatie te verwachten viel. De vader had zich wel aan de zorgregeling gehouden en toonde bereidheid om de moeder een rol in het leven van het kind te laten spelen. De rechtbank besloot daarom het gezag over het kind aan de vader toe te kennen en de hoofdverblijfplaats bij hem te bepalen. Tevens werd de omgangsregeling aangepast en werd een dwangsom opgelegd aan de moeder voor het niet naleven van de afspraken. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, gezien de urgentie van de situatie voor het kind.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummers: FA RK 24-2630 (I) / FA RK 24-3515 (II) / FA RK 24-3516 (art. 223 Rv)
Zaaknummers: C/09/664512 (I) / C/09/666543 (II) / C/09/666545 (art. 223 Rv)
Datum beschikking: 28 juni 2024

Gezagsuitoefening

Beschikking op de op 10 april 2024 en 20 mei 2024 ingekomen verzoeken van:

[de vader] ,

de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M. Erkens te Wateringen.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de moeder] ,

de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
Als informant wordt aangemerkt:

de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,

hierna: de gecertificeerde instelling.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift (I) namens de vader, ingekomen op 10 april 2024;
  • het verzoekschrift (II en art. 223 Rv) namens de vader, ingekomen op 20 mei 2024;
  • de brief van 29 mei 2024, met bijlagen, namens de vader.
Op 31 mei 2024 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vader met zijn advocaat, de moeder en [naam 1] en [naam 2] namens de gecertificeerde instelling.
Er heeft zich in deze procedure geen advocaat voor de moeder gesteld. Vlak voor de zitting heeft de moeder verzocht om aanhouding van de zaak, maar dit verzoek is door de rechtbank, conform het protocol dat wordt gehanteerd voor aanhoudingsverzoeken, afgewezen. De moeder heeft vervolgens nog stukken opgestuurd, maar de rechtbank heeft van die stukken, gelet op de laattijdigheid daarvan, geen kennis genomen.

Feiten

  • De vader en de moeder hebben een affectieve relatie gehad.
  • Zij zijn de ouders van het volgende nu nog minderjarige kind:
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedag 1] 2020 te [geboorteplaats 1] .
- De ouders oefenen, volgens een aantekening in het gezagsregister van 16 november 2020, het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] uit.
- Bij beschikking van deze rechtbank van 21 september 2021 is – voor zover hier van belang – :
  • bepaald dat [de minderjarige] de hoofdverblijfplaats zal hebben bij de moeder;
  • het verzoek van de vader tot eenhoofdig gezag afgewezen.
  • De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 15 november 2021 [de minderjarige] onder toezicht gesteld van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden. Deze maatregel is steeds verlengd, laatstelijk bij beschikking van de kinderrechter van 10 augustus 2023 voor de duur van 15 augustus 2023 tot 15 november 2023.
  • Bij beschikking van deze rechtbank van 23 juni 2023 is – voor zover hier van belang – :
  • bepaald dat [de minderjarige] bij de vader zal zijn:
- om de week: in de even weken, waarbij het wisselmoment is op vrijdag om 17.30 uur vanuit de opvang/BSO;
- tijdens schoolvakanties (met uitzondering van de zomervakantie) en feestdagen, waarbij geldt dat de ouders deze in onderling overleg bij helfte zullen verdelen;
- tijdens de zomervakantie: maximaal 2 weken aaneengesloten. De resterende twee weken van de zomervakantie zullen door partijen in onderling overleg bij helfte worden verdeeld;
waarbij geldt dat de ouder waar [de minderjarige] gaat verblijven haar ophaalt bij de kinderopvang/BSO;
- het verzoek van de vader om te bepalen dat [de minderjarige] haar hoofdverblijf bij hem heeft afgewezen.
  • De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 15 december 2023 [de minderjarige] onder toezicht gesteld van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden met ingang van 15 december 2023 tot 15 december 2024. De gecertificeerde instelling heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing van de rechtbank.
  • Bij vonnis van 14 maart 2024 van de voorzieningenrechter in deze rechtbank is de moeder veroordeeld tot het nakomen van de zorgregeling zoals vastgelegd in de beschikking van 23 juni 2023 van deze rechtbank, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,- voor elke keer, dag of gedeelte van een dag dat de moeder de zorgregeling niet nakomt, met een maximum van € 5.000,-.

Verzoek

De vader verzoekt:
in zaak I (zaaknummer C/09/664512):
in het kader van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW):
  • aan de vader vervangende toestemming te verlenen, die de toestemming van de moeder vervangt, om [de minderjarige] in te schrijven op de Protestants-Christelijke basisschool [basisschool] te [plaats 1] ;
  • de beschikking van 21 september 2021 te wijzigen en te bepalen dat [de minderjarige] haar hoofdverblijf heeft bij de vader;
  • de zorgregeling uit de beschikking van 23 juni 2023 te wijzigen, in die zin dat [de minderjarige] bij de moeder verblijft:
  • eens in de twee weken van vrijdag uit school tot en met maandagochtend naar school;
  • de helft van de vakanties, in onderling overleg tussen de ouders te verdelen, en als de ouders er niet in overleg uitkomen dat [de minderjarige] bij een vakantie van langer dan een week de eerste helft van de vakantie bij de vader verblijft, en bij een vakantie van een week aansluitend op het weekend van de moeder;
  • te bepalen dat de moeder een dwangsom verbeurt aan de vader van € 500,- per dag(deel) dat zij de zorgregeling niet nakomt;
  • te bepalen dat aan de moeder voor iedere keer dat ze de zorgregeling niet naleeft telkens voor de duur van ten hoogste 24 uur lijfsdwang kan worden opgelegd met dien verstande dat de lijfsdwang niet vaker dan 20 keer ten uitvoer wordt gelegd en te bepalen dat de kosten van de lijfsdwang voor rekening komen van de moeder;
  • te bepalen ex artikel 812 lid 2 Rv dat de vader de sterke arm kan inschakelen om de zorgregeling na te komen,
voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
in zaak II (zaaknummer C/09/666543):
het gezamenlijk ouderlijk gezag te beëindigen en de vader alleen met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] te belasten, voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
bij wijze van voorlopige voorziening (zaaknummer C/09/666545):
het ouderlijk gezag van de moeder te schorsen, voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De moeder heeft op de zitting mondeling verweer gevoerd, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Uit de stukken en dat wat op de zitting is besproken is de rechtbank het volgende gebleken omtrent het verloop van de zorgregeling. Kort na de geboorte van [de minderjarige] is de relatie tussen de ouders verbroken. Vervolgens zijn de ouders in een hevige onderlinge strijd verwikkeld geraakt waarbij zij elkaar over en weer verwijten maken. Onderdeel van deze strijd is dat de moeder [de minderjarige] in periodes weghoudt bij de vader. Beide ouders hebben zorgen over de thuissituatie van de ander geuit bij hulpverleningsinstanties, maar deze zorgen zijn niet bevestigd. Op 15 november 2021 is [de minderjarige] voor het eerst onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling. Bij beschikking van 23 juni 2022 van deze rechtbank is een zorgregeling vastgesteld, waarin gefaseerd werd toegewerkt naar co-ouderschap. De moeder heeft zich vervolgens niet aan deze regeling gehouden en [de minderjarige] bij zich gehouden, omdat zij het idee had dat [de minderjarige] niet veilig was bij de vader. De gecertificeerde instelling heeft de moeder op 22 augustus 2022 een schriftelijke aanwijzing gegeven, ertoe strekkende dat de moeder zich direct aan de door de rechtbank opgelegde zorgregeling voor [de minderjarige] moest houden. Deze schriftelijke aanwijzing is bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 7 oktober 2022 bekrachtigd, waarbij de moeder een dwangsom is opgelegd van € 75,- voor iedere keer dat zij de schriftelijke aanwijzing niet nakomt, met een maximum van € 1.050,-. Daarna is de moeder op verschillende momenten de zorgregeling niet nagekomen, maar het is de rechtbank niet bekend of de gecertificeerde instelling de verbeurde dwangsommen heeft geïnd. Vervolgens is de ondertoezichtstelling verlengd en is de hiervoor genoemde beschikking van 23 juni 2023 gewezen, waarin de zorgregeling is gewijzigd. De gecertificeerde instelling heeft in november 2023 de ondertoezichtstelling niet willen verlengen, omdat zij van mening was dat er geen taak meer voor haar was gelegd. Uit de beschikking van 15 december 2023, waarin er op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming door de meervoudige kamer van deze rechtbank een nieuwe ondertoezichtstelling is uitgesproken voor de duur van één jaar, volgt dat het niet is gelukt om een ouderschapsbemiddelingstraject op te starten. Door Jeugdformaat is aangegeven dat de ouders eerst individuele hulpverlening moesten starten, maar dat deden de ouders niet. Volgens de gecertificeerde instelling waren alle juridische wegen doorlopen om een verandering aan te brengen in de situatie en waren er geen mogelijkheden meer om de ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] weg te nemen. De Raad zag wel nog een bemiddelende rol voor de gecertificeerde instelling weggelegd en de mogelijkheid van het traject Parallel Solo Ouderschap. De rechtbank heeft daarop de ondertoezichtstelling uitgesproken. De gecertificeerde instelling is vervolgens in hoger beroep gegaan tegen deze uitspraak. De behandeling van dit hoger beroep heeft plaatsgevonden op 29 mei 2024. In maart 2024 is op verzoek van vader een kort geding behandeld, omdat de moeder na de beschikking van
23 juni 2023 de zorgregeling nog steeds niet altijd nakwam. De moeder is toen veroordeeld tot het nakomen van de zorgregeling op straffe van verbeurte van een dwangsom. Daarna is de moeder meerdere malen de zorgregeling niet nagekomen, waarbij ze de verbeurde dwangsommen aan de vader heeft betaald. De moeder blijft als reden voor het bij zich houden van [de minderjarige] geven dat zij niet veilig zou zijn bij de vader en doodziek van hem zou terugkomen. Daarnaast beschuldigt de moeder de vader inmiddels ook van seksueel misbruik, wat door de vader wordt ontkend. In verband met deze beschuldigingen werd [de minderjarige] na een verwijzing door de huisarts op 29 maart 2024 en 5 april 2024 onderzocht in het HagaZiekenhuis. Deze onderzoeken vormden voor de betrokken arts aanleiding om op
13 mei 2024 een melding te doen bij Veilig Thuis. In deze melding is te lezen dat er geen afwijkingen zijn te vinden bij lichamelijk onderzoek (anders dan hartgeruis, waarvoor een verwijzing naar de kindercardioloog is gevolgd). Uit een brief van 23 april 2024 van Veilig Thuis is af te leiden dat Veilig Thuis de zorgen niet oppakt zolang er een ondertoezichtstelling loopt. De uitkomst van het hoger beroep tegen de uitgesproken ondertoezichtstelling is de rechtbank niet bekend.
Sinds februari 2024 heeft de vader [de minderjarige] slechts een paar keer kunnen ophalen voor zijn zorgweek, op sommige momenten alleen na tussenkomst van de politie. Halverwege mei 2024 heeft de vader [de minderjarige] voor het laatst gezien. Tegen deze achtergrond heeft de vader bovengenoemde verzoeken gedaan.
Op de zitting is met de ouders gesproken over de ontstane situatie. De moeder heeft, kort gezegd, verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden, om haar in staat te stellen om verweer te voeren. Zij heeft aangegeven dat zij de post over deze zitting heeft verward met de zitting die op 29 mei 2024 gepland stond naar aanleiding van het door de gecertificeerde instelling tegen de ondertoezichtstelling ingestelde hoger beroep. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of er aanleiding is om de moeder te volgen in haar verzoek. Daarbij is voor de rechtbank uitgangspunt dat het aanhoudingsverzoek van de moeder is afgewezen. De vraag is daarom of er desondanks aanleiding is om de verzoeken van de vader aan te houden om de moeder alsnog in staat te stellen (schriftelijk) verweer te voeren. Gebleken is dat de moeder op 18 april 2024 zowel per gewone als per aangetekende post is opgeroepen voor deze zitting. Op 24 mei 2024 is er een gewijzigde oproep gestuurd, zowel per gewone als per aangetekende post, naar aanleiding van de gevoegde nieuwe verzoeken van de vader. Daarnaast heeft de advocaat van de vader op de zitting verklaard dat hij van alle stukken ook steeds direct een afschrift naar de moeder heeft gestuurd. Bovendien heeft de moeder verklaard dat zij de post wel heeft gezien, maar verkeerd heeft gelezen. Dit komt voor haar eigen risico. Het feit dat de moeder de aangetekende post niet heeft opgehaald komt ook voor haar eigen risico. De rechtbank overweegt dat de moeder ruimschoots in de gelegenheid is geweest om zich te wenden tot een advocaat en om met behulp van die advocaat verweer te voeren. Kennelijk heeft de moeder ervoor gekozen dat niet te doen. Ook na afloop van de zitting heeft zich geen advocaat gesteld namens de moeder. De rechtbank kan geen andere conclusie trekken dan dat de moeder de ernst van de situatie onvoldoende inziet of wil inzien. De rechtbank acht het in strijd met de belangen van de vader en [de minderjarige] om de procedure langer aan te houden, te meer omdat de vader verzoeken heeft gedaan die gelet op de leeftijd van [de minderjarige] geen uitstel dulden. De rechtbank zal daarom overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van de verzoeken van de vader.
Voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv
Op grond van het eerste lid van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Nu de rechtbank in de bodemprocedure een beslissing neemt over hetzelfde onderwerp dat in de voorlopige voorzieningenprocedure voorligt, zal de rechtbank het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afwijzen bij gebrek aan belang.
Gezag, hoofdverblijfplaats en vervangende toestemming schoolinschrijving
De rechtbank ziet aanleiding om allereerst het verzoek van de vader om hem met het eenhoofdig gezag te belasten te bespreken, aangezien dat verzoek het meest verstrekkend en ingrijpend is.
Volgens artikel 1:253n, eerste lid BW kan de rechtbank op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of één van hen het gezamenlijk gezag dat is ontstaan door aantekening in het gezagsregister beëindigen, indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd. Op grond van het tweede lid van dit artikel zijn de gronden van artikel 1:251a, eerste lid BW, van overeenkomstige toepassing. Het gezamenlijk gezag kan daarom worden beëindigd, indien: (a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of (b) wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat wijziging van het gezag in dit geval aangewezen is. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank constateert dat er een de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling is, dat de gecertificeerde instelling een schriftelijke aanwijzing heeft gegeven dat deze door de moeder moet worden nageleefd, dat die schriftelijke aanwijzing door de kinderrechter is bekrachtigd, dat recent in kort geding is bevestigd dat deze regeling door de moeder moet worden nageleefd, maar dat de moeder de zorgregeling desondanks niet naleeft. De rechtbank valt in herhaling door voorop te stellen dat de moeder verplicht is om rechterlijke uitspraken na te komen. Dat de moeder dit niet doet, is een kwalijke zaak. Het verbeuren van dwangsommen heeft de moeder er ook niet toe bewogen om de zorgregeling na te leven. De zorgen die de moeder ten grondslag legt aan het niet naleven van de zorgregeling worden niet door objectieve feiten en omstandigheden onderbouwd. De moeder lijkt niet open te staan voor de mogelijkheid dat de door de moeder gestelde signalen van [de minderjarige] te wijten zijn aan de problematiek tussen de ouders. De moeder staat ook niet open om te kijken naar en te werken aan haar eigen rol in deze problematiek. De ondertoezichtstelling en betrokkenheid van de gecertificeerde instelling heeft hierin ook geen verandering gebracht. De moeder kiest ervoor om zelf te handelen in plaats van de weg van een verzoek tot wijziging van de zorgregeling te bewandelen. Recent heeft de moeder er zelfs voor gekozen om in strijd met het gezag van de vader, zonder overleg of toestemming, de verblijfplaats van [de minderjarige] te wijzigen en haar in te schrijven in [plaats 2] , [provincie] . De moeder is ingetrokken bij haar partner, zonder de vader te betrekken bij deze keuze, en heeft aldus eigenhandig besloten dat dit in het belang van [de minderjarige] zou zijn. Met dit alles geeft de moeder er echter blijk van niet te handelen in het belang van [de minderjarige] en de rechtbank is van oordeel dat [de minderjarige] hierdoor klem en verloren raakt tussen de ouders. Aangezien gebleken is dat dit gedrag van de moeder structureel is en een ondertoezichtstelling en rechtelijke uitspraken hier geen verandering in hebben gebracht, is er niet te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd verandering zal komen. De rechtbank ziet daarom aanleiding om de vader te belasten met het eenhoofdig gezag. Daartoe is mede redengevend dat de vader er blijk van heeft gegeven dat hij wil dat de moeder een rol speelt in het leven van [de minderjarige] . De vader heeft er ook blijk van gegeven het contact tussen [de minderjarige] en de moeder te ondersteunen. De vader heeft [de minderjarige] steeds volgens de zorgregeling naar de moeder gebracht, terwijl dat andersom niet het geval is. De rechtbank rekent het de moeder zwaar aan dat zij duidelijk in strijd met het gezamenlijk gezag heeft gehandeld door zonder toestemming van de vader of vervangende toestemming van de rechtbank met [de minderjarige] te verhuizen. Daarbij speelt voor de rechtbank mee dat de moeder er blijk van heeft gegeven haar leven in [plaats 2] te willen opbouwen en [de minderjarige] daar op school te willen inschrijven, terwijl zij daarbij niet duidelijk voor ogen heeft welke rol de vader dan nog in het leven van [de minderjarige] kan spelen. De moeder heeft verder ook geen helderheid gegeven over de bestendigheid van de relatie met haar nieuwe partner waarbij zij is ingetrokken en over hoe haar leven en dat van [de minderjarige] er daar uit zal zien. De rechtbank heeft overwogen om enkel de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] te wijzigen en het gezamenlijk gezag in stand te laten, maar omdat de moeder er blijk van heeft gegeven zich niet te houden aan rechterlijke uitspraken heeft de rechtbank er onvoldoende vertrouwen in dat er in dat geval voldoende verandert aan de huidige situatie.
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank het verzoek van de vader toewijzen en hem belasten met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] . In beginsel heeft de vader daarom geen belang meer bij zijn verzoeken voor wijziging van de hoofdverblijfplaats en vervangende toestemming voor schoolinschrijving. Aangezien deze beschikking nog niet direct in kracht van gewijsde gaat, zal de rechtbank zekerheidshalve toch deze verzoeken toewijzen.
Omgangsregeling
De rechtbank kan op grond van artikel 1:377a, tweede lid BW in samenhang met artikel 1:377e BW, op verzoek van de ouders of één van hen een beslissing inzake de omgang wijzigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden, aangezien de moeder recent met [de minderjarige] naar [provincie] is verhuisd en de vader nu met het eenhoofdig gezag wordt belast.
De rechtbank overweegt als volgt. Gelet op de huidige situatie waarin de moeder staat ingeschreven in [plaats 2] , [provincie] en daar woont, ziet de rechtbank aanleiding om de vader (deels) te volgen in zijn verzoek om een omgangsregeling vast te stellen waarbij [de minderjarige] eens in de twee weken een weekend bij de moeder is. De rechtbank zal vaststellen dat [de minderjarige] niet tot maandagochtend naar school bij de moeder is, zoals de vader heeft verzocht, maar tot zondagmiddag. Gelet op de reisafstand tussen [provincie] en [plaats 1] acht de rechtbank het niet in het belang van [de minderjarige] dat zij op maandagochtend erg vroeg moet opstaan om naar school te kunnen gaan. [de minderjarige] moet op zondag om 17.00 uur weer bij de vader zijn. Zodra de moeder in de buurt van [de minderjarige] en haar school woont ziet de rechtbank geen reden waarom de ouders niet weer terug zouden kunnen naar de eerder door de rechtbank vastgestelde coouderschapsregeling.
De rechtbank zal verder de door de vader verzochte vakantieregeling vaststellen, aangezien de moeder zich daar niet tegen heeft verweerd en de rechtbank het ook in het belang van [de minderjarige] acht dat de vakanties bij helfte door de ouders worden gedeeld. Om eventueel conflict te voorkomen zal de rechtbank daarbij vaststellen dat bij de vakanties van één week het wisselmoment op woensdag om 12.00 uur is.
Dwangmiddelen
De rechtbank acht het, gelet op de voorgeschiedenis waarbij de moeder meerdere rechterlijke uitspraken naast zich neer heeft gelegd en de eerder opgelegde dwangsommen niet hebben geleid tot het gewenste resultaat, niet onaannemelijk dat de moeder niet zal meewerken aan de uitvoering van deze beslissing. De rechtbank is daarom van oordeel dat het onontkoombaar is om nakoming van deze beslissing af te kunnen dwingen door middel van een hogere dwangsom en het ultimum remedium ex artikel 812 lid 2 Rv.
De rechtbank acht het van belang dat de omgang tussen [de minderjarige] en de vader snel wordt hervat. Het is gebleken dat de eerder opgelegde dwangsommen niet hebben geleid tot het gewenste resultaat. De rechtbank zal daarom, zoals door de vader is verzocht, de dwangsom verhogen tot € 500,- per dag(deel) dat de moeder zich niet aan de omgangsregeling houdt. De rechtbank zal daarbij een maximum van € 10.000,- vaststellen.
De rechtbank zal daarnaast de vader op grond van artikel 812 lid 2 Rv machtigen om de tenuitvoerlegging van de omgangsregeling te bewerkstelligen door middel van de sterke arm van politie en justitie. De rechtbank beseft dat het voor [de minderjarige] heel ingrijpend kan zijn als zij door de politie moet worden opgehaald. Het is echter de moeder die een voor [de minderjarige] traumatische situatie kan voorkomen. Een financiële prikkel heeft tot nu toe niet geleid tot nakoming en de moeder heeft op de zitting haar redenen voor de niet nakoming herhaald. De rechter acht toewijzing van dit verzoek daarom noodzakelijk om het contact tussen [de minderjarige] en de vader te hervatten. De rechtbank hoopt – in het belang van [de minderjarige] – dat het niet zover komt dat de politie erbij gehaald moet worden om deze beslissing ten uitvoer te leggen.
De rechtbank ziet op dit moment onvoldoende aanleiding om lijfsdwang op te leggen. De rechtbank overweegt daarbij dat de inzet van lijfsdwang een nog ingrijpender dwangmiddel is. Eerst zal moeten worden gekeken of de hogere dwangsom en de inzet van de sterke arm van politie en justitie ervoor zorgt dat de moeder de omgangsregeling zal nakomen. Het verzoek van de vader voor lijfsdwang zal de rechtbank daarom afwijzen.
Uitvoerbaarverklaring bij voorraad
De rechtbank realiseert zich dat zij zeer ingrijpende beslissingen neemt, zowel voor de moeder als ook voor [de minderjarige] . De rechtbank acht niet onaannemelijk dat de moeder tegen deze beschikking hoger beroep zal instellen, maar de rechtbank acht het desondanks noodzakelijk dat de beschikking kan worden uitgevoerd. Het is voor [de minderjarige] van belang dat zij wordt ingeschreven op een basisschool. Daarnaast vreest de rechtbank bij langer uitstel van de uitvoering van de beschikking voor contactverlies tussen [de minderjarige] en de vader. De rechtbank ziet daarom aanleiding om de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

Beslissing

De rechtbank – met wijziging in zoverre van de beschikking van 23 juni 2023 van deze rechtbank – :
*
bepaalt dat voortaan alleen aan de vader, [de vader] , geboren op [geboortedag 2] 1976 op [geboorteplaats 2] , de Nederlandse Antillen, het gezag zal toekomen over de minderjarige:
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedag 1] 2020 in [geboorteplaats 1] ;
*
bepaalt dat [de minderjarige] de hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vader;
*
verleent toestemming aan de vader – welke toestemming die van de moeder vervangt – voor de inschrijving van [de minderjarige] op de Protestants-Christelijke basisschool [basisschool] te [plaats 1] ;
*
bepaalt dat [de minderjarige] bij de moeder zal zijn:
  • eens in de twee weken van vrijdag uit school tot en met zondag 17.00 uur;
  • de helft van de vakanties in onderling overleg tussen de ouders, en als de ouders er niet in overleg uitkomen dat [de minderjarige] bij een vakantie van langer dan week de eerste helft van de vakantie bij de vader verblijft, en bij een vakantie van een week aansluitend op het weekend van de moeder, waarbij het wisselmoment op woensdag om 12.00 uur is;
*
bepaalt dat de moeder aan de vader een dwangsom verbeurt van € 500,- voor iedere keer dat zij voormelde omgangsregeling niet nakomt, met een maximum van € 10.000,-;
*
machtigt, in het geval de moeder voormelde omgangsregeling niet nakomt, de vader om de tenuitvoerlegging van deze beschikking te bewerkstelligen door middel van de sterke arm van politie en justitie;
*
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.L. Strop, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. P.M.A. van Oosten als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 28 juni 2024.