In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een visum voor kort verblijf. Eiser, geboren in 1984 en van Marokkaanse nationaliteit, had op 9 augustus 2022 een aanvraag ingediend om zijn broer van zijn oma te bezoeken. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Buitenlandse Zaken op 24 augustus 2022, en het bezwaar van eiser werd op 6 oktober 2023 eveneens afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 20 maart 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de visumaanvraag terecht was, omdat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd van de doel en omstandigheden van zijn voorgenomen verblijf. De rechtbank stelt vast dat eiser onvoldoende sociale en economische binding met Marokko heeft aangetoond. Hoewel eiser claimt dat hij belangrijke familieleden in Marokko heeft, is er geen bewijs dat hij hen (mantel)zorg verleent of dat hij hen financieel ondersteunt. Bovendien heeft hij niet aangetoond dat hij een inkomen van €20.000 per jaar heeft, wat zijn economische binding met Marokko zou onderbouwen.
De rechtbank concludeert dat verweerder in redelijkheid de aanvraag heeft kunnen afwijzen en dat er geen schending van de hoorplicht heeft plaatsgevonden. Eiser heeft niet de benodigde documenten ingediend om zijn claims te onderbouwen, waardoor de rechtbank het beroep ongegrond verklaart. De uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, in aanwezigheid van griffier mr. Y. Robio, en is openbaar gemaakt zonder mogelijkheid tot hoger beroep.