ECLI:NL:RBDHA:2024:1310

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 februari 2024
Publicatiedatum
7 februari 2024
Zaaknummer
NL23.8446
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding na niet-tijdig beslissen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft verzoekster op 20 maart 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op haar aanvraag van 4 mei 2022 voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. De staatssecretaris heeft op 5 september 2023 de aanvraag afgewezen. Verzoekster heeft vervolgens het beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenvergoeding. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.

De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien de staatssecretaris niet binnen de geldende termijn op de aanvraag heeft beslist en pas na het indienen van het beroep een besluit heeft genomen, is de staatssecretaris niet tegemoetgekomen aan het beroep van verzoekster. De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding als kennelijk gegrond toegewezen en de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van € 437,50 voor de door een derde verleende rechtsbijstand.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster wegens betalingsonmacht is vrijgesteld van het betalen van griffierecht, waardoor de staatssecretaris niet verplicht is om het griffierecht te vergoeden. De uitspraak is gedaan door rechter E.F. Bethlehem, in aanwezigheid van griffier R. de Mul, en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.8446

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], verzoekster

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.W.M. van de Wouw),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft op 20 maart 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op de door [naam referent] (referent) ingediende aanvraag van 4 mei 2022 om een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis ten behoeve van verzoekster.
Bij besluit van 5 september 2023 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
Verzoekster heeft het beroep ingetrokken en daarbij verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb [1] uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
2. Nu verweerder niet binnen de hiervoor geldende termijn op de aanvraag heeft besloten en alsnog hangende het beroep tegen het niet-tijdig beslissen een besluit heeft genomen, is verweerder geheel aan het beroep niet-tijdig van verzoekster tegemoetgekomen.
3. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875 met een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.
4. De rechtbank wijst erop dat verzoekster wegens betalingsonmacht is vrijgesteld van het betalen van griffierecht, zodat verweerder niet op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van
€ 437,50 (vierhonderdzevenendertig euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.