In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van de verzoeker, die bezwaar heeft gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft aangegeven zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek. Beide partijen hebben toestemming verleend om de zaak buiten zitting af te doen.
De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er geen geschil bestaat over de uitzetting van de verzoeker, en heeft daarom het verzoek om een voorlopige voorziening als kennelijk gegrond toegewezen. Dit houdt in dat de verweerder wordt verboden om verzoeker uit te zetten totdat er een beslissing is genomen op het bezwaarschrift. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter verweerder veroordeeld in de proceskosten die door verzoeker zijn gemaakt, vastgesteld op € 875,- voor rechtsbijstand, en heeft hij bepaald dat het griffierecht van € 184,- door verweerder aan verzoeker moet worden vergoed.
De uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, in aanwezigheid van griffier mr. Y. Robio, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.