ECLI:NL:RBDHA:2024:13107

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
16 augustus 2024
Zaaknummer
NL23.40496
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) van een staatloze Palestijnse eiseres met betrekking tot de afhankelijkheidsrelatie met haar broer

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres, een staatloze Palestijnse vrouw, tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die stelde dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar broer, die in Nederland verblijft met een asielvergunning. Eiseres heeft haar aanvraag ingediend met het doel om bij haar broer te kunnen verblijven, vooral na het overlijden van hun moeder, wat hun emotionele afhankelijkheid heeft vergroot.

De rechtbank heeft de zaak op 3 april 2024 behandeld en vastgesteld dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er geen sprake zou zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. De rechtbank wijst op de relevante factoren die het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft vastgesteld, zoals emotionele en financiële afhankelijkheid, en concludeert dat de feiten en omstandigheden niet onaannemelijk zijn. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens een ondeugdelijke motivering en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de afhankelijkheidsrelatie in acht moet worden genomen.

Daarnaast wordt verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.750,-, en het griffierecht van € 184,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.40496

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], V-nummer: [V-nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. H. Yousef),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Ch. R. Vink).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een mvv [1] .
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 21 oktober 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 27 november 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 3 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de heer A. Tellawi (referent), zoon van referent en gemachtigden van eiseres en verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1974 en is staatloos (Palestijnse). Zij heeft op 28 februari 2022 een aanvraag ingediend voor een mvv met als doel verblijf bij haar broer (referent), die hier een asielvergunning heeft.
2.1.
Volgens verweerder is er geen sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar broer. Daarmee is er geen beschermenswaardig familieleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM [2] .
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Tussen eiseres en haar broer is wel sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Omdat hun moeder is overleden, zijn zij daardoor nog meer emotioneel afhankelijk van elkaar geworden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat er tussen eiseres en referent geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie en overweegt daartoe het volgende.
5. Uit vaste rechtspraak van het EHRM [3] volgt dat de vraag of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, waarbij sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid, een vraag is van feitelijke aard en dat de beantwoording daarvan afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. [4] Het EHRM heeft in verschillende arresten factoren aangewezen die relevant kunnen zijn bij de vraag of er sprake is van deze meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Zo is van belang de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de medische omstandigheden, de banden met het land van herkomst en of de gezinsleden in het land van herkomst behoorden tot hetzelfde gezin en hebben samengewoond. De hoogste bestuursrechter heeft het voorgaande bekrachtigd. [5]
5.1.
Verweerder heeft overwogen dat referent een eigen gezin heeft gesticht, is vertrokken uit Syrië en dat eiseres met haar moeder naar Frankrijk is gegaan. Daartegenover staat dat broer en zus samen bij hun ouders in Syrië hebben geleefd, dat referent uiteindelijk is gevlucht naar Nederland en dat eiseres bij hun ouders is gebleven in Turkije vanuit Syrië. Eiseres en de ouders zijn via relocatie in Frankrijk toegelaten als vluchtelingen. De vader is overleden en eiseres heeft in Frankrijk volledig voor hun hulpbehoevende moeder gezorgd. Referent heeft zijn moeder en zus financieel en moreel gesteund. Recent is de moeder overleden. Eiseres staat er nu alleen voor en kampt na het overlijden van de moeder met psychische problemen. Inmiddels verblijft zij bij het gezin van haar broer. Weliswaar zijn er geen documenten ter onderbouwing overlegd, maar deze feiten en omstandigheden komen niet onaannemelijk voor. Op zitting heeft de gemachtigde van verweerder ook erkend dat de emotionele band tussen broer en zus onder deze omstandigheden sterk is. Gelet hierop kan niet zonder meer worden gezegd dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent.
6. Het besluit komt daarom voor vernietiging in aanmerking wegens een ondeugdelijke motivering. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen, waarin de bovengenoemde feiten en omstandigheden worden betrokken en deze in onderlinge samenhang met betrekking tot de afhankelijkheidsrelatie worden meegewogen.
7. De overige beroepsgronden worden daarom niet verder besproken.
Conclusie en gevolgen
8. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens een motiveringsgebrek en draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met in achtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
9. Verweerder moet de proceskosten van eiseres vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op een totaal van tot een bedrag van € 1.750,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift met een waarde van € 875,- met een wegingsfactor 1 en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde van €875,- met een wegingsfactor 1). Verweerder moet ook het griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. Robio, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
3.Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
4.Uitspraak van het EHRM van 16 april 2012 (
5.Uitspraak van de Afdeling van 4 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1003.