In deze zaak heeft verzoekster op 21 maart 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op haar aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis voor haarzelf en haar twee minderjarige kinderen. De aanvraag was ingediend door de referent, [naam referent]. Op 11 januari 2024 heeft de staatssecretaris de Nederlandse ambassade in Islamabad gemachtigd om verzoekster een mvv te verlenen. Hierop heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien de staatssecretaris niet tijdig op de aanvraag heeft beslist en verzoekster geheel tegemoet is gekomen, is het verzoek om proceskostenvergoeding kennelijk gegrond.
De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 437,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Dit bedrag is berekend voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, waarbij de rechtbank de wegingsfactor 'licht' heeft toegepast, omdat het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. Verzoekster is vrijgesteld van het betalen van griffierecht wegens betalingsonmacht, waardoor de staatssecretaris niet verplicht is om het griffierecht te vergoeden. De rechtbank heeft de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan verzoekster.