ECLI:NL:RBDHA:2024:13145

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
19 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.19767
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 6 mei 2024 niet in behandeling genomen, omdat Zweden verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 25 juni 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit van de minister om de aanvraag niet in behandeling te nemen in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Zweden gedaan, dat door Zweden is aanvaard.

Eiser heeft aangevoerd dat hij in Zweden geen opvang heeft genoten en dat hij geen (kosteloze) rechtsbijstand heeft gekregen. De rechtbank overweegt dat de minister in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat betekent dat hij ervan uit mag gaan dat alle lidstaten het Unierecht en de grondrechten respecteren. Eiser heeft niet aangetoond dat hij bij overdracht aan Zweden een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met de mensenrechten.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange en is openbaar gemaakt op 11 juli 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.19767
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. A.P.E.M. Pover),
en
de minister van Asiel en Migratie (dan wel diens rechtsvoorgangers), (gemachtigde: mr. M.F. van der Lubbe).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 6 mei 2024 niet in behandeling genomen omdat Zweden verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 25 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, R. Najjar als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het besluit tot niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.¹ In dit geval heeft Nederland bij Zweden een verzoek om terugname gedaan. Zweden heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Welke lidstaat is verantwoordelijk voor de asielaanvraag?
5. Gezien hetgeen ter zitting is besproken begrijpt de rechtbank dat eiser aanvoert dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Zweden uitgegaan kan worden. Hij heeft in Zweden geen opvang heeft genoten. Daarnaast heeft hij tijdens zijn beroepsprocedure in Zweden geen (kosteloze) rechtsbijstand genoten. Hij heeft zelf een advocaat in de arm genomen, omdat er geen advocaat was die iets voor hem heeft gedaan. Dit is in strijd met artikel 20 van de Procedurerichtlijn. Bovendien wijst eiser op het gevaar van (indirect) refoulement. Hij zal bij overdracht aan Zweden worden overgedragen aan de Syrische autoriteiten. Eiser wijst hierbij op een artikel waaruit blijkt dat Zweden 'superdetentiecentra' bouwt.² Verder doet eiser gezien het voorgaande een beroep op artikel 17 van de Dublinverordening. Zijn situatie is bijzonder en individueel en leidt tot onevenredige hardheid.

Interstatelijk vertrouwensbeginsel

6. De rechtbank overweegt dat de minister in zijn algemeenheid ten aanzien van alle lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat betekent dat de minister, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uit mag gaan dat alle lidstaten het Unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen. Het is daarom aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Zweden, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Zweedse autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Daarvan is sprake in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.
6.1.
Hierin is eiser niet geslaagd. De minister heeft er terecht op gewezen dat eiser – anders dan hij nu in beroep voorstaat – heeft verklaard dat hij bij familie heeft verbleven in Zweden en dat hij om die reden geen opvang heeft genoten.³ Daarnaast heeft de minister ter zitting er terecht op gewezen dat eiser zelf een advocaat in de hand heeft genomen omdat zijn toegewezen advocaat volgens hem niet functioneerde, maar dat hieruit niet volgt dat er geen voorziening was voor rechtsbijstand. Hierdoor is niet op voorhand sprake van een schending van artikel 20 van de Procedurerichtlijn.
Indirect refoulement
6.2.
Ten aanzien van het beroep van eiser op het risico op indirect refoulement, wijst de rechtbank op de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 november 2023.⁴ Hieruit volgt dat de rechtbank niet mag onderzoeken of er in de andere lidstaat een risico bestaat op indirect refoulement, wanneer er geen sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen.⁵ Hiervan is geen sprake, zoals hiervoor is overwogen. De beroepsgrond slaagt niet.
2 The Post Online, ‘Zweden bouwt ‘superdetentiecentra’ voor asielzoekers die op uitzetting wachten’, 30 april 2023.
3 Pagina 6, aanmeldgehoor.
4 ECLI:EU:C:2023:934.
5 ECLI:EU:C:2023:934, overweging 142.
Artikel 17 Dublinverordening
6.3
Ook het beroep op artikel 17 van de Dublinverordening slaagt niet. Eiser heeft geen omstandigheden gesteld waarin de staatssecretaris aanleiding had moeten zien artikel 17 van de Dublinverordening toe te passen. Dit te meer nu uit rechtspraak van de Afdeling volgt dat bij een beroep op artikel 17 van de Dublinverordening in beginsel geen gewicht meer toekomt aan omstandigheden die zijn reeds zijn meegewogen in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
11 juli 2024

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.