ECLI:NL:RBDHA:2024:13153

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
19 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.23727
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 6 juni 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. Eiser heeft op 5 juni 2024 een zienswijze ingediend, maar deze is niet meegenomen in de beoordeling van het bestreden besluit. De rechtbank heeft het beroep op 25 juni 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit van 6 juni 2024, maar laat de rechtsgevolgen ervan in stand. Dit betekent dat de beslissing tot het niet in behandeling nemen van de aanvraag van eiser blijft bestaan. De rechtbank oordeelt dat de minister in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld door de zienswijze van eiser niet te betrekken bij de beoordeling. De rechtbank wijst erop dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Eiser heeft niet aangetoond dat Duitsland niet in staat is om zijn asielaanvraag op een zorgvuldige manier te behandelen.

De rechtbank concludeert dat de minister niet verplicht is om de verantwoordelijkheid voor de asielaanvraag van eiser over te nemen, aangezien Duitsland de aanvraag inhoudelijk heeft behandeld en afgewezen. Eiser heeft de mogelijkheid om de afwijzing in Duitsland aan te vechten. De rechtbank veroordeelt de minister tot betaling van de proceskosten aan eiser, die zijn vastgesteld op € 875,-. De uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, en is openbaar gemaakt op 11 juli 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.23727
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. V. Senczuk),

en

de minister van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr M.F. van der Lubbe).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 6 juni 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De minister heeft in het aanvullende besluit van 10 juni 2024 gereageerd op de zienswijze van eiser van 5 juni 2024.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 25 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de minister. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit van 6 juni 2024, maar laat de rechtsgevolgen ervan – in samenhang met het aanvullende besluit van 10 juni 2024 – in stand. Dat betekent dat de beslissing tot het niet in behandeling nemen van de aanvraag van eiser in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Totstandkoming van het besluit

4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere
lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.¹ In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
Welke lidstaat is verantwoordelijk voor de asielaanvraag?
Zienswijze niet meegenomen bij de beoordeling
5. Eiser voert aan dat zijn zienswijze van 5 juni 2024 ten onrechte niet is meegenomen bij het bestreden besluit van 6 juni 2024. Hierdoor is de besluitvorming van de minister onzorgvuldig. Eiser verzoekt daarom om de minister te veroordelen in de proceskosten.
6. De rechtbank oordeelt als volgt. Door de zienswijze van eiser niet te betrekken bij de beoordeling in het bestreden besluit van 6 juni 2024, is het besluit genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Het bestreden besluit van 6 juni 2024 wordt daarom vernietigd en de minister wordt veroordeeld in vergoeding van de proceskosten. Het beroep is gegrond.
7. Met het nemen van het aanvullende besluit van 10 juni 2024, is de zienswijze van eiser alsnog inhoudelijk betrokken bij de beoordeling. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit van 6 juni 2024 kunnen daardoor – in samenhang met het aanvullende besluit van 10 juni 2024 – in stand gelaten worden.
8. Eiser voert verder aan dat hij vanwege op de door hem ervaren problemen in Duitsland een voorkeur heeft om zijn asielverzoek in Nederland te laten behandelen. Gelet op de voorgenomen uitzetting van eiser door de Duitse autoriteiten naar Marokko, terwijl eiser aangeeft dat zijn problemen in Marokko heel groot zijn, is eiser van mening dat Nederland al dan niet onverplicht de inhoudelijke beoordeling van zijn asielaanvraag over moet nemen. In het besluit is verder miskend dat de door eiser aangevoerde asielmotieven voldoende zwaarwegend zijn voor een verblijfsvergunning. In het bestreden besluit is ten onrechte geen sprake van een evenredige belangenafweging, althans is deze niet voldoende kenbaar. Het bestreden besluit is daarom onvoldoende deugdelijk gemotiveerd.
9. De rechtbank overweegt als volgt. Ten aanzien van Duitsland mag de minister in beginsel uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit niet het geval is. Dit is eiser niet gelukt.
10. De Duitse autoriteiten hebben het asielverzoek van eiser inhoudelijk behandeld en hebben zijn asielverzoek afgewezen. Eiser heeft krachtens de relevante Europese regelgeving de mogelijkheid om de afwijzing van zijn asielverzoek in Duitsland aan te vechten, of om een opvolgende aanvraag doen. Eiser heeft niet gesteld – en het is ook niet gebleken – dat er tekortkomingen zijn in de asielprocedure in Duitsland. Hoewel het begrijpelijk is dat eiser het niet eens is met de afwijzing van zijn asielverzoek, schept dit geen verplichting voor de minister om de verantwoordelijkheid van de asielaanvraag van eiser over te nemen. Het is ook niet de verantwoordelijkheid van de minister om inhoudelijk naar zijn asielrelaas te kijken. Dit is aan de verantwoordelijke lidstaat om te beoordelen. Ook het beroep op – naar de rechtbank begrijp – het risico van indirect refoulement treft geen doel. Nu uitgegaan mag worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel wordt aan een inhoudelijke toets op dat punt niet toegekomen. De beroepsgrond slaagt niet.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit van 6 juni 2024 gezien het gestelde in overweging 6 in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel is genomen. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit van 6 juni 2024. De rechtbank laat echter met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtsgevolgen van het bestreden besluit van 6 juni 2024 – in samenhang met het aanvullende besluit van 10 juni 2024 – in stand.
11. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 875,-.

Beslissing

De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit van 6 juni 2024;
-bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit – in samenhang met het aanvullende besluit van 10 juni 2024 – in stand blijven;
-veroordeelt de minister tot betaling van € 875,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
11 juli 2024

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.