ECLI:NL:RBDHA:2024:13155

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juli 2024
Publicatiedatum
19 augustus 2024
Zaaknummer
23-37138
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van de Vreemdelingenwet 2000 met betrekking tot de geloofwaardigheid van het asielrelaas

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 5 juli 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, die stelt de Pakistaanse nationaliteit te hebben, heeft op 10 maart 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. Deze aanvraag werd op 17 november 2023 door de Minister van Asiel en Migratie afgewezen als ongegrond. Eiser heeft in zijn beroepschrift voornamelijk herhalingen van eerder ingediende argumenten opgenomen, zonder nieuwe juridische gronden aan te voeren. De rechtbank heeft op 11 april 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 terecht is. Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat hij bij terugkeer naar Pakistan een reëel risico loopt op ernstige schade. De rechtbank oordeelt dat de verklaringen van eiser over zijn ontvoering en de dood van zijn broer en neef ongeloofwaardig zijn, en dat hij niet heeft onderbouwd waarom het bestreden besluit niet juist zou zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken om proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.37138
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser (gemachtigde: mr. A.A. Ubbergen),

en
de Minister van Asiel en Migratie (dan wel diens rechtsvoorganger), verweerder (gemachtigde: mr. S.S.H. Orsel).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser stelt dat hij de Pakistaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1961]. Hij heeft op 10 maart 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 17 november 2023 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 11 april 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen: R.B. Raj. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw aan de hand van de beroepsgronden die hij heeft aangevoerd.
2. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
3. Eiser legt kort samengevat aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij in 2015 werd ontvoerd door de heer [A] en zijn handlangers in Pakistan. Eiser verklaart dat hij de heer [A] een paar keer had gezien en gesproken bij de moskee, maar hem niet goed kende. Op een dag was eiser bij de heer [A] in de auto gestapt, omdat hij dacht dat hij met hem naar vrienden ging om daar wat te eten. Tijdens de autorit werd eiser bedwelmd en ontvoerd naar een boerderij in de jungle. Eiser werd daar vastgehouden, maar na drie of vier dagen is hij weer vrijgelaten nadat zijn broer met de handlangers van de heer [A] had afgesproken dat eiser het geldbedrag zou gaan verzamelen en dit zou betalen aan de ontvoerders. In de tussentijd heeft eiser met een visum legaal de uitreis naar Iran gemaakt. Tevens verklaart eiser dat zijn broer en neef zijn omgekomen door toedoen van de heer [A] en zijn handlangers. Bij terugkeer vreest eiser dat ook hij zal worden omgebracht en dat hij bestraft zal worden door de heer [A] en zijn handlangers.

Het bestreden besluit

4. In het bestreden besluit heeft verweerder verwezen naar het voornemen dat deel uitmaakt van het bestreden besluit.
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Ontvoering en dood van de broer en de neef door [A] en zijn handlangers.
6. Verweerder heeft in het bestreden besluit de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. Verweerder heeft de ontvoering en dood van de broer en de neef door de heer [A] en zijn handlangers echter ongeloofwaardig geacht, omdat de verklaringen van eiser hierover volgens verweerder in hoofdlijnen tegenstrijdig, ongerijmd dan wel summier van aard zijn.
7. Over het geloofwaardig bevonden relevante element stelt verweerder zich op het standpunt dat dit niet te herleiden is tot één van de vervolgingsgronden uit het Vluchtelingenverdrag. Ook is niet aannemelijk dat eiser bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daarom komt eiser niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft de aanvraag van eiser daarom afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw.

Beoordeling

8. Uitgangspunt is dat het op de weg van eiser ligt om in zijn beroepschrift op basis van juridische gronden gemotiveerd aan te geven waarom het bestreden besluit dan wel de motivering daarvan niet juist zouden zijn.
9. De rechtbank stelt het volgende vast. Eiser heeft in zijn beroepschrift volstaan met een woordelijke herhaling van de in de zienswijze naar voren gebrachte argumenten. In het aanvullende beroepschrift heeft eiser volstaan met beroepsgronden die voornamelijk woordelijk gelijk zijn aan de eerder ingediende beroepsgronden, met op enkele punten een toevoeging. In die toevoegingen heeft eiser aanvullende verklaringen gegeven die zijn eerdere ongeloofwaardige, tegenstrijdige en summiere verklaringen zouden moeten
aanvullen. De rechtbank overweegt dat een beroepschrift bedoeld is voor het indienen van juridische gronden en niet voor het indienen van (aanvullende) verklaringen. Immers, om zijn verklaring op te nemen, is eiser meermaals gehoord. Daarnaast heeft de gemachtigde correcties en aanvullingen op het gehoor kunnen indienen. Uit de (aanvullende) beroepsgronden van eiser blijkt echter niet van juridische gronden gericht tegen het besluit, maar van verklaringen (over eerdere verklaringen) ten aanzien van het asielrelaas. Toen de gemachtigde van eiser hierop ter zitting werd gewezen, heeft hij verklaard dat hij meent dat er een motiveringsgebrek kleeft aan het bestreden besluit omdat hij met de verklaringen heeft onderbouwd waarom eiser vreest voor zijn leven bij terugkeer.
10. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft in het voornemen uitgebreid uiteengezet waarom het tweede element ongeloofwaardig wordt geacht. Naar aanleiding van de zienswijze heeft verweerder in het bestreden besluit uiteengezet waarom de argumenten van eiser uit de zienswijze, hem niet tot een ander oordeel hebben gebracht. Uit dat bestreden besluit blijkt eveneens van een uitgebreide motivering waarom het tweede element door verweerder niet geloofwaardig wordt geacht. Daarop heeft eiser zijn argumenten uit de zienswijze herhaald en zijn verklaringen aangevuld. De rechtbank is van oordeel dat eiser aldus niet heeft toegelicht, laat staan onderbouwd, waarom hij zich niet kan verenigen met het bestreden besluit en de gronden waarop dit berust. Eiser heeft immers nagelaten om uiteen te zetten wat er (in juridisch opzicht) niet klopt aan het besluit, dus wat verweerder verkeerd heeft gedaan. Eisers standpunt dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft, volgt de rechtbank dan ook niet.
10. Ter zitting heeft eiser nog verklaard dat er geen bewijs te leveren is ter onderbouwing van zijn asielrelaas, dat de gang van zaken anders is in Pakistan en dat de cultuur daar anders is. Het ligt echter op de weg van eiser om zijn asielrelaas aannemelijk te maken en daarmee aannemelijk te maken dat hij bij terugkeer naar Pakistan een reëel risico op ernstige schade loopt. De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van eiser dusdanig tegenstrijdig, ongerijmd dan wel summier zijn, dat verweerder heeft kunnen concluderen dat de ontvoering en de dood van de broer en de neef van eiser door de heer [A] en zijn handlangers niet geloofwaardig wordt geacht. Het beroep kan dan ook niet slagen.

Conclusie en gevolgen

12. Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Hak, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
05 juli 2024

Documentcode:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.