In deze zaak heeft verzoekster, een Syrische nationaliteit hebbende, op 5 juni 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag, die op 29 januari 2023 was ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft op 18 juni 2024 een inwilligend besluit genomen op de aanvraag. Vervolgens heeft verzoekster op 12 juli 2024 het beroep ingetrokken en verzocht om de minister te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten. De minister heeft hierop een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, kan de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten. In dit geval is de aanvraag op 29 januari 2023 ingediend en is Nederland op 2 oktober 2023 verantwoordelijk geworden voor de aanvraag.
De wettelijke beslistermijn van zes maanden eindigde op 2 april 2024, maar de minister heeft deze termijn met negen maanden verlengd. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat deze verlenging rechtsgeldig is. De beslistermijn eindigt nu op 2 januari 2025. Aangezien de ingebrekestelling van 7 mei 2024 prematuur was, is er geen sprake van een ontvankelijk beroep. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling en wijst het verzoek af als kennelijk ongegrond.
De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen, en deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van M.A. Postma, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op de website van de rechtspraak.