ECLI:NL:RBDHA:2024:13258

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.17228 en NL24.17229
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 10 juni 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd behandeld. Eiser, van Syrische nationaliteit, had op 19 november 2023 asiel aangevraagd in Nederland, maar zijn aanvraag werd niet inhoudelijk behandeld omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van zijn verzoek. Eiser had eerder op 24 oktober 2023 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming ingediend, wat leidde tot de conclusie dat Duitsland de verantwoordelijke lidstaat was volgens de Dublinverordening.

De rechtbank oordeelt dat de stelling van eiser dat hij nooit de intentie had om in Duitsland asiel aan te vragen, niet relevant is voor de beoordeling van de verantwoordelijkheidsvraag. De rechtbank stelt vast dat de informatie in Eurodac, waaruit blijkt dat eiser in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend, leidend is. Eiser's argumenten over zijn afhankelijkheid van familie in Nederland en zijn psychische en lichamelijke klachten worden door de rechtbank niet als voldoende onderbouwd beschouwd om af te wijken van de Dublinverordening.

De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaart het beroep kennelijk ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard, en eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, voorzieningenrechter, en griffier P.J.J. Schaap, en is openbaar gemaakt op 20 augustus 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.17228 en NL24.17229
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. R. Akkaya),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond [1] . Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1996 en stelt van Syrische nationaliteit te zijn. Eiser heeft op 19 november 2023 asiel aangevraagd in Nederland. Verweerder heeft besloten de aanvraag niet inhoudelijk in behandeling te nemen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] Eiser heeft op 24 oktober 2023 in Duitsland namelijk al een verzoek om internationale bescherming gedaan.

Wat vindt eiser in beroep?

4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser had namelijk niet de intentie om in Duitsland asiel aan te vragen. Duitsland was slechts een doorreisland. Bovendien betrof het volgens de Duitse autoriteiten niet een asielaanvraag maar enkel een antecedentenverklaring. Daarnaast heeft eiser een sterkere band met Nederland omdat hij familie in Nederland heeft, al geruime tijd in Nederland verblijft en hier zijn sociale omgeving heeft. Ook heeft eiser psychische en lichamelijke klachten waardoor hij afhankelijk is van familie voor zaken als vervoer naar afspraken. Verweerder had gelet op deze omstandigheden aanleiding moeten zien om eisers asielaanvraag onverplicht inhoudelijk te behandelen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. [3]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling heeft hoeven nemen omdat Duitsland daarvoor verantwoordelijk is. De rechtbank legt hieronder, aan de hand van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, uit hoe zij tot dat oordeel is gekomen.
6. De rechtbank overweegt allereerst dat de stelling van eiser dat hij nooit de intentie heeft gehad om in Duitsland asielbescherming te vragen, niet bepalend is voor de beoordeling van de vraag welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres. Wat daarvoor wel bepalend is, is dat uit Eurodac blijkt dat eiser in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend en dat de autoriteiten van Duitsland om die reden akkoord zijn gegaan met het verzoek om terugname van eiser. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en vaste rechtspraak [4] mag verweerder in beginsel van de juistheid van de informatie in Eurodac uitgaan. Met de enkele niet onderbouwde stelling dat de Duitse autoriteiten hebben gezegd dat het slechts ging om een antecedentenverklaring heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat verweerder niet meer van die juistheid mag uitgaan.
7. Voor zover eiser stelt dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag omdat hij afhankelijk is van de hulp van zijn zus en neef die rechtmatig in Nederland verblijven [5] , wordt dit niet gevolgd door de rechtbank. Verweerder heeft er in het bestreden besluit terecht op gewezen dat eisers neef geen familielid is in de zin van artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening. Verder heeft verweerder erop kunnen wijzen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij afhankelijk is van zorg en dat deze zorg alleen door zijn zus kan worden verleend. Eiser heeft deze stelling ook niet onderbouwd.
8. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet is gebleken van bijzondere, individuele omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden afgezien van overdracht aan Duitsland. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat de enkele omstandigheid dat familie van eiser in Nederland verblijft en dat eiser graag bij hen in de buurt zou willen verblijven, onvoldoende is om aan te nemen dat overdracht aan Duitsland van onevenredige hardheid getuigt. Daarbij heeft verweerder kunnen opmerken dat het bijeenhouden en/of het bijeenbrengen van het gezin al gebeurt op grond van artikel 8, 9, 10, 11 en 16 van de Dublinverordening en dat de Dublinverordening niet is bedoeld als route waarlangs op reguliere gronden verblijf bij gestelde familieleden in Nederland kan worden verkregen. Ten aanzien van de medische situatie heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat deze niet met medische stukken is onderbouwd en dat dit bovendien geen bijzondere individuele omstandigheid betreft waardoor een overdracht aan Duitsland getuigt van onevenredige hardheid. Verweerder mag er namelijk op vertrouwen dat eiser in Duitsland toegang heeft tot vergelijkbare medische voorzieningen.

Conclusie en gevolgen

9. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
10. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [6] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
11. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van. P.J.J. Schaap, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw).
3.Verordening (EU) Nr. 604/2013
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 november 202, ECLI:NL:RVS:2021:2659.
5.Op grond van artikel 16 van de Dublinverordening.
6.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb