ECLI:NL:RBDHA:2024:1331
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- S. Ketelaars - Mast
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Turkse eiser wegens ongeloofwaardige verklaringen over onterechte veroordeling
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van een Turkse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, geboren op een onbekende datum, heeft op 18 oktober 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 13 september 2023 als ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 1 december 2023 behandeld, maar het onderzoek werd geschorst vanwege de afwezigheid van eiser. Op 24 januari 2024 werd het onderzoek voortgezet met eiser aanwezig.
De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris terecht geen asielvergunning heeft verleend aan eiser, die stelt onterecht te zijn veroordeeld tot een gevangenisstraf van elf jaar en vier maanden in Turkije wegens aanwezigheid bij een diefstal. De staatssecretaris acht de verklaringen van eiser ongeloofwaardig, onder andere omdat eiser niet heeft verklaard over een andere veroordeling en omdat er geen bewijs is dat zijn veroordeling onterecht was. De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Turkije ten onrechte is veroordeeld en dat de staatssecretaris de aanvraag terecht heeft afgewezen.
De rechtbank wijst erop dat het aan eiser is om aan te tonen dat hij onterecht is veroordeeld en dat hij niet is geslaagd in deze opgave. De rechtbank bevestigt dat de staatssecretaris de verklaringen van eiser over de onterechte veroordeling terecht ongeloofwaardig heeft geacht. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen proceskostenvergoeding ontvangt.