ECLI:NL:RBDHA:2024:13325

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
21 augustus 2024
Zaaknummer
22/7552 en 23/4375
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen tegen afwijzing van aanvraag voor Individuele inkomenstoeslag en niet-tijdig beslissen op bezwaar

Op 10 juli 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken van eiser tegen het college van burgemeester en wethouders van Leiden. Eiser had beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor de Individuele inkomenstoeslag (toeslag) en tegen het niet-tijdig beslissen op zijn bezwaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van eiser op 12 april 2022 was afgewezen, maar dat deze op 14 juni 2022 alsnog was toegekend. Eiser heeft echter geen procesbelang bij de beoordeling van zijn beroepen, omdat het college hem met primair besluit 2 volledig tegemoet is gekomen. De rechtbank oordeelt dat eiser slechts een principieel belang heeft bij zijn beroep, dat betrekking heeft op de toekenningsdatum van de toeslag. Eiser stelt dat de peildatum onjuist is vastgesteld, maar de rechtbank concludeert dat hij met zijn beroep het beoogde resultaat niet kan bereiken. Ook het beroep tegen het niet-tijdig beslissen op bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen recht op een dwangsom kan ontstaan. De rechtbank heeft de beroepen van eiser dan ook niet-ontvankelijk verklaard en heeft de mogelijkheid tot hoger beroep benoemd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 22/7552 en 23/4375
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden, het college

(gemachtigde: mr. K. Azzaimoun).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag voor de Individuele inkomenstoeslag (hierna: de toeslag) in beroep met zaaknummer 22/7552 en zijn beroep tegen het niet-tijdig beslissen op zijn bezwaar met zaaknummer 23/4375.
1.1.
Het college heeft de aanvraag met het besluit van 12 april 2022 (primair besluit 1) afgewezen en op 14 juni 2022 (primair besluit 2) is primair besluit 1 herzien en de aanvraag alsnog toegekend. Met het bestreden besluit van 27 oktober 2022 is het college bij primair besluit 2 gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep in 22/7552 gereageerd met een verweerschrift.
2. Eiser heeft het college op 27 oktober 2022 in gebreke gesteld wegens het niet verstrekken van primair besluit 2. Op 23 november 2022 (primair besluit 3) heeft het college besloten dat er geen recht is op een dwangsom.
2.1.
Tegen primair besluit 3 is eiser op 29 november 2022 in bezwaar gegaan en op 3 maart 2023 heeft eiser het college in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar. Met de beslissing op bezwaar van 27 juni 2023 is het bezwaar van eiser kennelijk gegrond verklaard en is de maximale dwangsom aan eiser toegekend van €1.442,-.
2.2.
Naar aanleiding van het besluit van het college van 27 juni 2023 heeft de rechtbank op 7 juli 2023 aan eiser verzocht of eiser het eens is met deze beslissing of niet. Hierop heeft de rechtbank geen reactie van eiser ontvangen.
2.3.
De rechtbank heeft de beroepen van eiser op 10 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft eiser deelgenomen. De gemachtigde van college heeft zich voorafgaand aan de zitting afgemeld.
2.4.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.
Beoordeling door de rechtbank
3. De beroepen zijn niet-ontvankelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat vindt eiser?
4. In het beroep met zaaknummer 22/7552 stelt eiser dat hij primair besluit 2 nooit heeft ontvangen. Wel heeft hij een bedrag van € 406,- overgemaakt gekregen. Eiser is het er niet mee eens dat de toekenningsperiode strekt van 1 mei 2022 tot 30 april 2023. Hij heeft in de voorgaande jaren de aanvraag ingediend op 7 april 2020 en 6 april 2021. Die waren toegekend met als toekenningsperiode 1 mei t/m 30 april van het jaar daar op volgend. Eiser stelt dat het onjuist en misleidend is dat de aanvraag pas vanaf 1 mei 2022 gedaan zou kunnen worden. Volgens hem is de peildatum de datum waarop een persoon de toeslag aanvraagt gelijk aan de ingangsdatum. Eiser is van mening dat in de voorgaande jaren de toekenningsperiode onjuist was en hij vanaf 7 april 2022 recht op de toeslag moet hebben, in plaats van per 1 mei 2022.
5. In het beroep met zaaknummer 23/4375 stelt eiser dat hij meerdere brieven heeft gezonden naar het college vanwege het niet ontvangen van primair besluit 2 waar hij geen reactie op heeft gekregen. Eerst in de processtukken die de rechtbank Den Haag op
13 januari 2023 aan eiser heeft gezonden trof hij primair besluit 2 aan. Eiser vindt dat het college hem opzettelijk heeft belemmerd in de uitoefening van zijn rechten. Eiser stelt dat hij de gemeente tweemaal in gebreke heeft gesteld: eenmaal op 27 oktober 2022 vanwege het te laat beslissen op zijn bezwaar van 13 april 2022 en eenmaal op 3 maart 2023 in verband met het niet-tijdig beslissen op bezwaar van 29 november 2022. Derhalve verzoekt eiser dat hij tweemaal een maximaal verbeurde dwangsom ontvangt.
Wat oordeelt de rechtbank?
6. De rechtbank ziet zich (ambtshalve) gesteld voor de vraag of eiser een belang heeft bij een inhoudelijk beoordeling van beide beroepen. Het college heeft namelijk de aanvraag van eiser toegekend met primair besluit 2 en met het besluit van 27 juni 2023 is de volledige dwangsom toegekend aan eiser.
7. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat pas sprake is van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. [1] Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Als sprake is van een periode die al verstreken is, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast kan procesbelang aanwezig blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade is geleden.
8. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat eiser nog een belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van beide beroepen.
9. Met betrekking tot het beroep met zaaknummer 22/7552 stelt de rechtbank vast dat het college eiser met primair besluit 2 volledig aan eiser is tegemoetgekomen.
Eiser heeft slechts een principieel belang bij zijn beroep en dat ziet op de toekenningsdatum. Eiser vindt dat de peildatum in het verleden (in 2018) onjuist is bepaald op 1 mei waardoor hij nu pas vanaf 1 mei de toeslag (weer) kan aanvragen. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiser met zijn beroep het door hem beoogde resultaat niet bereiken, namelijk een (her)beoordeling van het besluit uit 2018. Derhalve heeft eiser geen procesbelang bij dit beroep.
10. De rechtbank begrijpt eisers beroep met zaaknummer 23/4375 zo dat eiser beoogt een dwangsom over dwangsom te verkrijgen. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State (ABRvS) blijkt dat het stapelen van dwangsommen niet mogelijk is. [2] Geen dwangsom is verschuldigd wegens het niet tijdig nemen van een dwangsombesluit of het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar tegen een dwangsombesluit. Er zijn immers geen aanknopingspunten dat de wetgever heeft beoogd de ingebrekestelling aan te merken als een aanvraag in de zin van artikel 4:17, eerste lid, van de Awb; het bestuursorgaan kan om die reden niet krachtens die bepaling een dwangsom verbeuren wegens het niet tijdig nemen van een dwangsombesluit. De rechtbank is van oordeel dat eiser ook geen procesbelang heeft bij dit beroep.

Conclusie en gevolgen

11. De beroepen zijn niet-ontvankelijk.
11. De rechtbank heeft de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan benoemd op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk;
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2024 door mr. A.H. Bergman, rechter, in aanwezigheid van mr. E.P.A. Stok, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de CRvB van 20 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2524.
2.Zie de uitspraak van de ABRvS van 10 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4448.