ECLI:NL:RBDHA:2024:13365

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
NL23.20182
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en inreisverbod voor illegaal verblijvende Moldavische eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag geoordeeld over het beroep van een Moldavische eiser tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod dat door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. De eiser, die illegaal in Nederland verbleef, had een terugkeerbesluit ontvangen met een vertrektermijn van 28 dagen en een inreisverbod voor de duur van twee jaar. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht het terugkeerbesluit had opgelegd, aangezien niet in geschil was dat de eiser geen rechtmatig verblijf had. De rechtbank wees erop dat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor verblijf in Nederland en dat het terugkeerbesluit een noodzakelijke maatregel was om illegaal verblijf tegen te gaan.

De eiser voerde aan dat er geen onttrekkingsgevaar was en dat hij over voldoende middelen beschikte om in zijn levensonderhoud te voorzien. De rechtbank verwierp deze argumenten en stelde vast dat de staatssecretaris verplicht was om een terugkeerbesluit uit te vaardigen. Ook het inreisverbod werd door de rechtbank bekrachtigd. De eiser had betoogd dat de duur van het inreisverbod van twee jaar onterecht was en dat hij in andere Europese landen werk zou kunnen vinden. De rechtbank oordeelde echter dat het inreisverbod een gevolg was van het illegale verblijf van de eiser en dat de staatssecretaris geen aanleiding had om de duur van het inreisverbod te verkorten. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.20182

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H. Palanciyan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 3 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit met een vertrektermijn van 28 dagen en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 29 januari 2024 gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Moldavische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum] 1975. Hij stelt dat hij in 2021 op legale wijze de Europese Unie is ingereisd en sindsdien op het grondgebied van de Europese Unie heeft verbleven.
1.1.
Verweerder heeft aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd. Daarbij is vermeld dat eiser niet of niet langer rechtmatig in Nederland verblijft omdat hij zich niet, dan wel niet onmiddellijk heeft gehouden aan het bepaalde bij of krachtens de Vw, [1] omdat hij niet in het bezit is van een document als bedoeld in artikel 4.21 van het Vb [2] ; niet beschikt over een vaste woon- of verblijfsplaats in Nederland; niet beschikt over voldoende middelen van bestaan; arbeid verrichtte in strijd met de Wet Arbeid Vreemdelingen en zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving enige tijd heeft onttrokken aan het toezicht op vreemdelingen.
1.2.
Verder heeft verweerder eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd, als bedoeld in artikel 66a, tweede lid van de Vw.
2. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is en zal hierna uitleggen hoe zij tot dat oordeel is gekomen. Zij zal dat doen aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Heeft verweerder een terugkeerbesluit mogen opleggen?
3. Eiser voert aan dat verweerder had moeten afzien van het opleggen van het terugkeerbesluit. Eiser stelt dat er geen onttrekkingsgevaar is, onder meer omdat hij niet opzettelijk in de illegaliteit verkeert en wel degelijk beschikt over voldoende middelen, dat wil zeggen een bedrag van €55,- per dag.
3.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich in het verweerschrift terecht op het standpunt dat hij verplicht is een terugkeerbesluit uit te vaardigen omdat niet in geschil is dat eiser geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft. Dit volgt uit artikel 62 en 62a van de Vw. De enkele stelling van eiser dat er om wat voor reden dan ook geen onttrekkingsgevaar bestaat, doet hier volgens de rechtbank niet aan af. De standaard vertrektermijn van 4 weken is niet verkort. Het terugkeerbesluit is terecht opgelegd.
Heeft verweerder een inreisverbod mogen opleggen?
4. Eiser voert verder aan dat verweerder van het opleggen van het inreisverbod had moeten afzien of anders op zijn minst de duur van het inreisverbod had moeten verkorten.
Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte niet heeft gemotiveerd waarom een geldigheidsduur van twee jaar volgens verweerder passend is. Verweerder heeft hierbij niet betrokken wanneer de vrije termijn van eiser is beëindigd. Ook heeft verweerder miskend dat eiser stelt bij het inreizen van de Europese Unie wel een geldig paspoort te hebben gehad, waardoor het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel. Tot slot voert eiser aan dat het inreisverbod betekent dat hij ook niet in andere Europese landen kan werken. Dit is voor eiser een vergaand gevolg van het inreisverbod omdat hij vanwege de taal makkelijk werk zou kunnen vinden in voormalige Sovjetlanden zoals Estland, Letland, Litouwen of Roemenië. Verweerder had hiermee rekening moeten houden en zodoende moeten afzien van het inreisverbod, of ten minste een kortere duur moeten vaststellen. De rechtbank begrijpt dit laatste als een beroep op het evenredigheidsbeginsel.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt ook niet. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat hij op grond van artikel 66a, tweede lid van de Vw een inreisverbod kan opleggen aan iemand die de vrije termijn heeft overschreden. Volgens zijn beleid in paragraaf A4/2.1 van de Vc [3] doet verweerder dit als de vreemdeling de vrije termijn, als bedoeld in artikel 3.3 van het Vb, met meer dan drie dagen heeft overschreden en Nederland niet onmiddellijk hoeft te verlaten. Dit doet zich voor in eisers situatie. De duur van dit inreisverbod is ingevolge artikel 6.5a, eerste lid van het Vb en paragraaf A4/2.3 van de Vc twee jaar. Dit is de standaardtermijn. Volgens de rechtbank heeft verweerder in de door eiser aangevoerde omstandigheden geen aanleiding hoeven zijn om de duur van het inreisverbod in te korten. Verweerder stelt terecht dat voor het opleggen van een inreisverbod en de duur daarvan enkel van belang is of en met hoeveel dagen de vrije termijn is overschreden. Dat eiser zijn vrije termijn met meer dat een jaar heeft overschreden blijkt uit het proces-verbaal van 3 juli 2023 en is betrokken bij het bestreden besluit. Dit is verder niet betwist.
4.2.
Ook het beroep van eiser op het evenredigheidsbeginsel slaagt niet. De rechtbank acht het niet onaannemelijk dat eiser werk zou kunnen vinden in voormalige Sovjetlanden zoals Estland, Letland, Litouwen of Roemenië. Desalniettemin is het inreisverbod erop gericht dat vreemdelingen niet illegaal verblijven of werken in de Europese Unie. Het is dus een consequentie van het feit dat eiser illegaal heeft verbleven en gewerkt in Nederland. Dit dient voor zijn eigen risico te komen.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.N. van Rijn, rechter, in aanwezigheid van mr. L.J. Besseling, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Vreemdelingenbesluit 2000.
3.Vreemdelingencirculaire 2000.