ECLI:NL:RBDHA:2024:13397

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juli 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.25533
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de rechtmatigheid van de maatregel van vreemdelingenbewaring en zicht op uitzetting naar Oezbekistan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 juli 2024 uitspraak gedaan in een procedure over de maatregel van vreemdelingenbewaring van eiser, die op 14 maart 2024 was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. Eiser heeft tegen het voortduren van deze maatregel beroep aangetekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 10 april 2024, en dat de beoordeling van het voortduren van de maatregel alleen betrekking heeft op de periode daarna.

Eiser heeft aangevoerd dat er geen redelijk vooruitzicht op uitzetting naar Oezbekistan bestaat, aangezien hij al meer dan drie maanden in bewaring zit zonder enige reactie van de Oezbeekse autoriteiten op zijn aanvraag. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er in het algemeen zicht op uitzetting naar Oezbekistan bestaat, en dat de afwezigheid van een reactie van de autoriteiten niet automatisch betekent dat er geen zicht op uitzetting is. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat eiser onvoldoende heeft meegewerkt aan zijn uitzetting, wat zijn situatie niet heeft verbeterd.

Daarnaast heeft eiser betoogd dat de minister niet voortvarend genoeg handelt in zijn uitzetting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister regelmatig contact heeft gehad met de Oezbeekse autoriteiten en voldoende stappen heeft ondernomen om de uitzetting te bevorderen. De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en dat het voortduren van de maatregel van bewaring in de toetsingsperiode niet onrechtmatig is geweest. Het beroep is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.25533

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A. Dogan),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 14 maart 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Verweerder heeft de rechtbank op 21 juni 2024 in kennis gesteld van het voortduren van de maatregel van bewaring. Deze kennisgeving geldt als een beroep van eiser tegen het voortduren van de maatregel van bewaring.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het vooronderzoek gesloten op 28 juni 2024.

Overwegingen

Inleiding
1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 15 april 2024 (in de zaak NL24.13955) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek (op 10 april 2024) dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
Zicht op uitzetting
3. Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op uitzetting naar Oezbekistan (meer) bestaat. Eiser zit inmiddels meer dan drie maanden in bewaring en er heeft nog geen presentatie plaatsgevonden en ook is er nog geen reactie/toezegging van de Oezbeekse autoriteiten.
3.1.
Gelet op de mededeling in de maatregel van bewaring dat niet is gebleken dat Oezbekistan geen medewerking verleent aan gedwongen terugkeer en bij gebreke van aanknopingspunten die wijzen op het tegendeel, gaat de rechtbank ervan uit dat er in het algemeen zicht op uitzetting naar Oezbekistan bestaat.
3.2.
Over het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Oezbekistan in het concrete geval van eiser, overweegt de rechtbank als volgt. De op 22 maart 2024 voor eiser ingediende lp-aanvraag is nog in behandeling bij de Oezbeekse autoriteiten. Dat er tot op heden, na ruim 3 maanden, geen (positieve) reactie van de Oezbeekse autoriteiten op de lp-aanvraag is ontvangen, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat thans in eisers geval het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. Met een lp-traject kan in het algemeen de nodige tijd (soms meerdere maanden) gemoeid gaan, te meer als de vreemdeling over geen enkel document betreffende zijn identiteit beschikt, zoals eiser. De rechtbank wijst er in dit verband op dat op eiser de verplichting rust om volledig en actief mee te werken aan zijn uitzetting en lp-traject. Niet is gebleken dat eiser dit doet. Eiser heeft namelijk tot op heden geen aantoonbare inspanningen verricht om aan documenten te komen en heeft bij herhaling verklaard dat hij niet wil vertrekken naar Oezbekistan maar in Nederland wil blijven om te werken. Er zijn door eiser verder geen concrete aanknopingspunten aannemelijk gemaakt die erop wijzen dat het lp-traject op niets zal uitlopen en dat er voor hem geen lp zal worden afgegeven.
3.3.
De beroepsgrond dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt, slaagt gezien het voorgaande niet.
Voortvarend handelen
4. Eiser voert verder aan dat verweerder niet voldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting.
4.1.
Uit het voortgangsrapport blijkt dat verweerder in de te toetsen periode op 16 april 2024, 7 mei 2024, 16 mei 2024 en 28 mei 2024 schriftelijk heeft gerappelleerd bij de Oezbeekse autoriteiten in verband met de lp-aanvraag. Verder blijkt uit het dossier dat verweerder op 16 april 2024, 16 mei 2024 en 11 juni 2024 vertrekgesprekken heeft gehouden met eiser.
4.2.
Door (ongeveer) elke vier weken een vertrekgesprek met eiser te houden en (ongeveer) elke drie weken te rappelleren bij de Oezbeekse autoriteiten heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank, mede in aanmerking genomen dat verweerder op dit moment grotendeels afhankelijk is van de Oezbeekse autoriteiten en van eiser weinig tot geen medewerking krijgt, in de te toetsen periode voldoende voortvarend aan eisers uitzetting gewerkt. De beroepsgrond dat verweerder niet voldoende voortvarend handelt, slaagt dan ook niet.
Slotsom beroepsgrond
5. Uit het voorgaande volgt dat eisers beroepsgronden niet leiden tot het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring in de te toetsen periode (10 april 2024 tot 28 juni 2024) op enig moment onrechtmatig is geweest.
Ambtshalve toetsing
6. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858, gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring in de te toetsen periode op enig moment onrechtmatig is geweest.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Yildiz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.