ECLI:NL:RBDHA:2024:13397
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toetsing van de rechtmatigheid van de maatregel van vreemdelingenbewaring en zicht op uitzetting naar Oezbekistan
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 juli 2024 uitspraak gedaan in een procedure over de maatregel van vreemdelingenbewaring van eiser, die op 14 maart 2024 was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. Eiser heeft tegen het voortduren van deze maatregel beroep aangetekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 10 april 2024, en dat de beoordeling van het voortduren van de maatregel alleen betrekking heeft op de periode daarna.
Eiser heeft aangevoerd dat er geen redelijk vooruitzicht op uitzetting naar Oezbekistan bestaat, aangezien hij al meer dan drie maanden in bewaring zit zonder enige reactie van de Oezbeekse autoriteiten op zijn aanvraag. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er in het algemeen zicht op uitzetting naar Oezbekistan bestaat, en dat de afwezigheid van een reactie van de autoriteiten niet automatisch betekent dat er geen zicht op uitzetting is. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat eiser onvoldoende heeft meegewerkt aan zijn uitzetting, wat zijn situatie niet heeft verbeterd.
Daarnaast heeft eiser betoogd dat de minister niet voortvarend genoeg handelt in zijn uitzetting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister regelmatig contact heeft gehad met de Oezbeekse autoriteiten en voldoende stappen heeft ondernomen om de uitzetting te bevorderen. De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en dat het voortduren van de maatregel van bewaring in de toetsingsperiode niet onrechtmatig is geweest. Het beroep is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen.