ECLI:NL:RBDHA:2024:13417

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juni 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.23219
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 4 juni 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 18 juni 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde niet verschenen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Duitsland gedaan, dat is aanvaard.

Eiser betoogt dat de termijn voor het indienen van een verzoek om terugname is overschreden, maar de rechtbank oordeelt dat het verzoek tijdig is gedaan. De staatssecretaris heeft onbetwist gesteld dat bij een onderzoek in het eurodacsysteem alle treffers in alle landen worden getoond, en er was geen registratie uit Duitsland. De rechtbank concludeert dat er geen verplichting was om verder onderzoek te doen naar andere registraties. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.23219
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. A.S. Sewman),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. M. Ruijzendaal).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 4 juni 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 18 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde zijn met bericht niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.¹ In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Welke lidstaat is verantwoordelijk voor de asielaanvraag?
5. Eiser betoogt dat de termijn voor het indienen van een verzoek om terugname is overschreden. Eiser voert verder aan dat verweerder in Eurodac had kunnen zien dat eiser in Duitsland asiel heeft gevraagd danwel in Duitsland zijn vingerafdrukken heeft afgestaan.
5.1.
De staatssecretaris stelt zich hierover op het standpunt dat het verzoek om terugname tijdig is gedaan. Het verzoek om terugname is niet gebaseerd op een eurodactreffer, daarom heeft de staatssecretaris een termijn van drie maanden.
6. Een verzoek om terugname wordt, als dat is gebaseerd op ander bewijs dan bewijs uit het Eurodac, zo spoedig mogelijk en in ieder geval binnen drie maanden na de indiening van het verzoek om internationale bescherming gedaan.² Als binnen die termijn geen verzoek om terugname is gedaan, is de lidstaat waarin het verzoek om internationale bescherming is ingediend, verantwoordelijk voor de behandeling ervan.
6.1.
In dit geval is de claim bij Duitsland niet gebaseerd op gegevens uit Eurodac, maar op informatie van de Oostenrijkse autoriteiten over hoe de procedure is verlopen. Daarom geldt de maximale claimtermijn van drie maanden, als bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Dublinverordening. Tussen het moment van indiening van het verzoek om internationale bescherming op 17 januari 2024 en de indiening van het verzoek om terugname op 19 maart 2024 is een periode van minder dan drie maanden verstreken. De termijn is daarmee niet overschreden. Ter zitting heeft de staatssecretaris onbetwist gesteld dat bij een onderzoek in het eurodacsysteem alle treffers in alle landen worden getoond. Kennelijk was er geen registratie uit Duitsland. Naar het oordeel van de rechtbank bestond er daarom na het eerste onderzoek geen verplichting om verder onderzoek te doen naar eventuele andere registraties. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Voor zover eiser voor de beroepsgronden verder verwijst naar de zienswijze, ziet de rechtbank hier geen zelfstandige beroepsgrond in. Eiser heeft in de zienswijze gewezen op persoonlijke omstandigheden, zoals dat hij lang moet wachten en zijn familie in Nederland. De staatssecretaris heeft hierop in het bestreden besluit gereageerd. Het was aan eiser om dan aan te geven op welke onderdelen en waarom hij het hiermee oneens was. Dit ontbreekt, zodat de rechtbank hierover verder geen oordeel geeft.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
2 Dit volgt artikel 23, tweede lid, tweede alinea, van de Dublinverordening.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
21 juni 2024

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.