ECLI:NL:RBDHA:2024:1342

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 februari 2024
Publicatiedatum
7 februari 2024
Zaaknummer
NL24.2514
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 februari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die de Marokkaanse nationaliteit claimt. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 18 januari 2024 de maatregel van bewaring heeft opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep en heeft op 25 januari 2024 de gronden van het beroep ingediend. De staatssecretaris heeft op 30 januari 2024 een verweerschrift ingediend, waarna de rechtbank het onderzoek op 31 januari 2024 heeft gesloten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris voldoende gronden heeft aangevoerd voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft de gronden van de maatregel niet betwist, maar heeft wel aangevoerd dat het verdedigingsbeginsel is geschonden. De rechtbank oordeelt dat eiser tijdens het gehoor voorafgaand aan de maatregel is gewezen op zijn mogelijkheid om persoonlijke belangen en bijzondere feiten aan te voeren. Eiser heeft echter geen relevante omstandigheden aangedragen die de staatssecretaris had moeten meewegen.

Daarnaast heeft eiser betoogd dat de maatregel onvoldoende zorgvuldig en gemotiveerd tot stand is gekomen, omdat zijn verklaring over een mogelijke Algerijnse nationaliteit niet is opgenomen. De rechtbank oordeelt dat eiser deze stelling niet heeft onderbouwd en dat de staatssecretaris terecht heeft gewezen op het eerder opgelegde terugkeerbesluit naar Marokko. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is en verklaart het beroep ongegrond, evenals het verzoek om schadevergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.2514

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.W. Koevoets),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 18 januari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich desgevraagd akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Op 25 januari 2024 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 30 januari 2024 een verweerschrift ingediend. Op 31 januari 2024 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1994 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3g. in het Nederlandse rechtsverkeer gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste documenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. De gronden zijn voldoende om aan te nemen dat een risico op onttrekking bestaat. Deze kunnen de maatregel van bewaring dragen.
4. Eiser voert aan dat het verdedigingsbeginsel is geschonden omdat uit het gehoor voorafgaand aan deze maatregel niet is gebleken dat eiser erop is gewezen dat hij inbreng kan leveren die mogelijk kan leiden tot het afzien van de maatregel.
5. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat eiser er tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling op is gewezen dat het aan eiser is om zijn persoonlijke belangen en bijzondere feiten of omstandigheden aan te voeren die tot toepassing van een lichter middel zouden kunnen leiden. [1] Daarnaast stelt de rechtbank vast dat eiser ook nadien geen omstandigheden heeft aangevoerd die verweerder volgens eiser had moeten meewegen en op grond waarvan verweerder had moeten afzien van het opleggen van de maatregel van bewaring aan eiser.
6. Eiser voert verder aan dat de maatregel van bewaring onvoldoende zorgvuldig en gemotiveerd tot stand is gekomen. Hij heeft tijdens het gehoor voorafgaande aan de maatregel namelijk verklaard dat hij eigenlijk de Algerijnse nationaliteit heeft en niet de Marokkaanse nationaliteit. Deze verklaring is ten onrechte niet opgenomen in de maatregel van bewaring. Eiser beroept zich in dat verband op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 april 2017. [2]
7. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser zijn stelling dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft, niet heeft onderbouwd. Daarnaast wijst verweerder er terecht op dat dat aan eiser op 15 december 2022 een terugkeerbesluit is opgelegd waarin staat dat eiser dient terug te keren naar Marokko. Het terugkeerproces is dan ook gericht op terugkeer naar Marokko. Uit de stukken blijkt dat dit terugkeerbesluit is genomen tegelijk met de buiten- behandelingstelling van zijn asielaanvraag en dat eiser in het kader van die aanvraag had opgegeven dat hij de Marokkaanse nationaliteit had. De situatie dat eisers verklaring niet is meegenomen in de maatregel van bewaring leidt dan ook niet de conclusie dat de maatregel van bewaring onvoldoende zorgvuldig en gemotiveerd tot stand is gekomen. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Tot slot leidt ambtshalve toetsing ook niet tot het oordeel dat de maatregel van
bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig
was.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie pagina 2 en 3 van het Proces-verbaal van gehoor (M110).