ECLI:NL:RBDHA:2024:13420
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag van Iraanse eiser wegens te late indiening van beroepsgronden en geloofwaardigheid van asielmotieven
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Iraanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser, geboren in 1955, diende op 17 oktober 2022 een asielaanvraag in tijdens een bezoek aan zijn zoon in Nederland. De aanvraag werd op 14 mei 2024 door de minister van Asiel en Migratie afgewezen als ongegrond. De rechtbank behandelde het beroep op 25 juli 2024 in Breda, waarbij eiser werd bijgestaan door een gemachtigde en een tolk. De rechtbank beoordeelt de ontvankelijkheid van het beroep, waarbij eiser op 21 mei 2024 geen gronden indiende. Ondanks een verzoek van de rechtbank om dit te herstellen, heeft eiser de gestelde termijn niet in acht genomen. De rechtbank concludeert dat de vergissing van eiser niet verontschuldigbaar is, gezien zijn professionele rechtsbijstand.
De rechtbank overweegt dat de niet-ontvankelijkheid van het beroep niet onmiskenbaar zou leiden tot een schending van artikel 3 van het EVRM, zoals gesteld in het arrest Bahaddar. Eiser heeft aangevoerd dat hij problemen heeft ondervonden met de Iraanse autoriteiten vanwege zijn bekering tot het Bahá’í-geloof en zijn betrokkenheid bij demonstraties. De rechtbank oordeelt echter dat de verklaringen van eiser over zijn bekering en de problemen met de Sepah ongeloofwaardig zijn. Verweerder heeft terecht geoordeeld dat eiser summiere en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd, en dat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims. De rechtbank komt tot de conclusie dat de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep gerechtvaardigd is en verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.