ECLI:NL:RBDHA:2024:13420

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 augustus 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.21351
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag van Iraanse eiser wegens te late indiening van beroepsgronden en geloofwaardigheid van asielmotieven

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Iraanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser, geboren in 1955, diende op 17 oktober 2022 een asielaanvraag in tijdens een bezoek aan zijn zoon in Nederland. De aanvraag werd op 14 mei 2024 door de minister van Asiel en Migratie afgewezen als ongegrond. De rechtbank behandelde het beroep op 25 juli 2024 in Breda, waarbij eiser werd bijgestaan door een gemachtigde en een tolk. De rechtbank beoordeelt de ontvankelijkheid van het beroep, waarbij eiser op 21 mei 2024 geen gronden indiende. Ondanks een verzoek van de rechtbank om dit te herstellen, heeft eiser de gestelde termijn niet in acht genomen. De rechtbank concludeert dat de vergissing van eiser niet verontschuldigbaar is, gezien zijn professionele rechtsbijstand.

De rechtbank overweegt dat de niet-ontvankelijkheid van het beroep niet onmiskenbaar zou leiden tot een schending van artikel 3 van het EVRM, zoals gesteld in het arrest Bahaddar. Eiser heeft aangevoerd dat hij problemen heeft ondervonden met de Iraanse autoriteiten vanwege zijn bekering tot het Bahá’í-geloof en zijn betrokkenheid bij demonstraties. De rechtbank oordeelt echter dat de verklaringen van eiser over zijn bekering en de problemen met de Sepah ongeloofwaardig zijn. Verweerder heeft terecht geoordeeld dat eiser summiere en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd, en dat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims. De rechtbank komt tot de conclusie dat de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep gerechtvaardigd is en verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.21351

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. R.S. Frickus),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. S.J.R. Brock).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser is geboren op [geboortedag] 1955 en heeft de Iraanse nationaliteit. Hij heeft op 17 oktober 2022 een asielaanvraag ingediend, toen hij in Nederland was om zijn zoon te bezoeken. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 14 mei 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
2. De rechtbank heeft het beroep op 25 juli 2024 in Breda op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [tolk] als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt (ambtshalve, dat wil zeggen: uit eigen beweging) de ontvankelijkheid van het beroep.
4. Op grond van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb [1] bevat een beroepschrift ten minste de gronden van het beroep. Op grond van artikel 6:6 van de Awb kan een beroep niet-ontvankelijk worden verklaard als niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad om het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
5. Het beroepschrift van eiser van 21 mei 2024 bevat geen gronden. Daarom heeft de rechtbank eiser op 24 mei 2024 verzocht om alsnog de gronden van het beroep in te dienen. Eiser heeft daarvoor een termijn van vijf werkdagen gekregen. Eiser heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt. In het bericht van 24 mei 2024 is vermeld dat, als eiser niet of niet op tijd de gronden indient, de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk kan verklaren. De rechtbank heeft op 5 juni 2024 bij eiser geïnformeerd waarom hij geen beroepsgronden heeft ingediend. Vervolgens heeft eiser op 7 juni 2024 alsnog de beroepsgronden ingediend. Eiser heeft in zijn brief van 7 juni 2024 toegelicht dat sprake is geweest van een misverstand, omdat hij op 24 mei 2024 twee berichten van de rechtbank heeft gekregen met twee verschillende termijnen. In het herstel-verzuimbericht is een termijn van vijf werkdagen genoemd, en in de uitnodiging voor de zitting is vermeld dat gedingstukken zo spoedig mogelijk moeten worden ingediend. Eiser heeft de termijn genoemd in het herstel-verzuimbericht over het hoofd gezien. De rechtbank vindt die vergissing niet verontschuldigbaar. Van eiser mag worden verwacht dat hij alle berichten van de rechtbank goed leest en dat hij kennis neemt van de daarin gestelde termijnen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiser in beroep wordt bijgestaan door een professioneel rechtsbijstandverlener. Dat hij de gestelde termijn in het herstel-verzuimbericht van 24 mei 2024 over het hoofd heeft gezien, moet voor zijn risico blijven.
6. Normaal gesproken leidt dat tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep. In dit geval moet de rechtbank echter beoordelen of niet-ontvankelijkheid van het beroep vanwege het niet in achtnemen van de nationale procedureregels voor eiser onmiskenbaar zou leiden tot schending van artikel 3 van het EVRM. [2] Dat volgt uit het arrest Bahaddar. [3] Daarvoor moet de rechtbank het beroep inhoudelijk beoordelen.
7. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij kort voor zijn vertrek naar Nederland in Iran in aanraking is gekomen met de Sepah. [4] Mensen waren aan het demonstreren voor het huis van een vriend, waar eiser op dat moment toevallig was om afscheid te nemen. Op enig moment heeft hij een groep vluchtende demonstranten binnengelaten. Op dat moment heeft dat niet tot problemen geleid. Toen eiser echter bij zijn zoon in Nederland was, heeft zijn echtgenote in Iran thuis bezoek gehad van mensen van de Sepah, omdat zij eiser zochten. Zijn echtgenote is daarbij mishandeld. Verder heeft eiser zich rond zijn 55e levensjaar bekeerd tot het Bahá’ígeloof. In Iran heeft hij dat geheim kunnen houden, maar in Nederland heeft hij zich ingeschreven bij de Bahá’í-gemeenschap. Eiser vermoedt dat de Iraanse autoriteiten daarvan op de hoogte zijn. Eiser stelt om die reden niet te kunnen terugkeren naar Iran.
8. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond omdat hij de gestelde bekering en de gestelde problemen met Sepah niet geloofwaardig acht. Volgens verweerder heeft eiser summiere, algemene en/of tegenstrijdige en ongerijmde verklaringen afgelegd.
9. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval niet is gebleken van Bahaddar-omstandigheden. Verweerder heeft namelijk niet ten onrechte overwogen dat eisers verklaringen over zijn bekering en de gestelde problemen met Sepah ongeloofwaardig zijn. De rechtbank licht dat als volgt toe.
10. Verweerder heeft de gestelde bekering tot het Bahá’ígeloof beoordeeld aan de hand van zijn WI 2022/3 [5] . Deze werkinstructie gaat ervan uit dat een bekering voortkomt uit een diepgewortelde innerlijke overtuiging. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat daarvan in eisers situatie niet is gebleken. Verweerder heeft in redelijkheid overwogen dat hij van eiser uitgebreide en authentieke verklaringen mocht verwachten, aangezien eiser heeft verklaard dat hij zich heel bewust heeft bekeerd; eiser had ten minste inzichtelijk moeten maken hoe hij met het proces van bekering is omgegaan. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat eiser summiere en algemene verklaringen heeft afgelegd over wat het met hem heeft gedaan om de religie in Iran niet vrijelijk te kunnen uitoefenen. Verweerder heeft ook in redelijkheid overwogen dat hij van eiser mocht verwachten dat hij uitgebreid kan verklaren welk belang hij hecht aan de rituelen van de Bahá’íreligie. Eiser heeft ook daarover slechts oppervlakkig verklaard. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen overwegen dat dit afbreuk heeft gedaan aan de geloofwaardigheid van de gestelde bekering. Uit wat eiser in beroep heeft aangevoerd kan bovendien niet worden afgeleid dat de geloofsovertuiging van eiser in Nederland zodanig is ontwikkeld dat terugkeer naar Iran voor eiser om die reden onmiskenbaar tot schending van artikel 3 van het EVRM zou leiden. Het overleggen van een bewijs van inschrijving en een verklaring van de Nationale Geestelijke Raad van de Bahá’ís van Nederland is in dat opzicht onvoldoende. Verweerder heeft daarover in redelijkheid kunnen overwegen dat deze bewijsstukken van beperkte waarde zijn omdat op de website van de Bahá’ís van Ede is vermeld dat iedereen Bahá’í kan worden en er geen uitgebreide kennis van het geloof nodig is.
11. Verweerder heeft voorts toereikend gemotiveerd waarom hij vindt dat eiser tegenstrijdig en ongerijmd heeft verklaard over de gestelde problemen met Sepah. Vastgesteld kan worden dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over de gebeurtenissen bij de demonstratie voor het huis van de vriend. Bepaalde verklaringen heeft verweerder daarbij ook ongerijmd mogen vinden, bijvoorbeeld dat eiser buiten in de steeg is gebleven, nadat hij de groep demonstranten het huis van zijn vriend heeft binnengelaten. Verweerder heeft eiser ook mogen tegenwerpen dat hij geen bewijsstukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat zijn vrouw in Iran na zijn vertrek is lastiggevallen en mishandeld door Sepah. Verweerder heeft terecht overwogen dat uit de foto die eiser heeft overgelegd en waarop verwondingen te zien zijn, niet blijkt wat de toedracht is geweest van de verwondingen. Verweerder heeft de gestelde problemen met Sepah op basis daarvan niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht.

Conclusie en gevolgen

12. De rechtbank komt tot de conclusie dat de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep en het effectueren van het bestreden besluit niet onmiskenbaar leiden tot een schending van artikel 3 van het EVRM. Het beroep zal niet-ontvankelijk worden verklaard.
13. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan op 21 augustus 2024 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
3.Arrest Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 19 februari 1998 in de zaak Bahaddar tegen Nederland (ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494).
4.De Iraanse revolutionaire garde.
5.Werkinstructie 2022/3 Bekeerlingen en afvalligen.