ECLI:NL:RBDHA:2024:13457

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juni 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.23105
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 30 mei 2024 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 18 juni 2024 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris en een tolk.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Frankrijk gedaan, dat niet tijdig is beantwoord, wat gelijk staat aan aanvaarding van het verzoek.

Eiseres voert aan dat er onvoldoende opvangplekken in Frankrijk zijn en dat zij bij overdracht op straat kan komen te staan. De rechtbank oordeelt echter dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Frankrijk. Eiseres heeft niet kunnen aantonen dat haar situatie afwijkt van de algemene situatie in Frankrijk, en haar beroep wordt daarom afgewezen. De rechtbank wijst erop dat eiseres geen recht op opvang heeft in Frankrijk, omdat zij eerder heeft toegezegd zelfstandig terug te keren naar België.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.23105
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], V-nummer: [V-nummer] , eiseres (gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. M.K. Ruijzendaal).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 30 mei 2024 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 18 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, mr. D. van Elp, waarnemer van de gemachtigde van eiseres,
W. Alfarhat als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van haar aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft hierop niet tijdig gereageerd. Dat staat gelijk aan het aanvaarden van het verzoek.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Welke lidstaat is verantwoordelijk voor de asielaanvraag?
Omstandigheden in Frankrijk
5. Eiseres voert aan dat er te weinig opvangplekken beschikbaar zijn in Frankrijk en dat de kans groot is dat zij bij overdracht op straat terecht komt. Er zijn ook geen aanknopingspunten dat sprake is van een substantiële verbetering. Eiseres verwijst hierbij naar verschillende passages uit het AIDA rapport over Frankrijk, update 2022 en update 2023. Ook verwijst eiseres naar verschillende nieuwsartikelen2 waaruit blijkt dat er te weinig opvangplaatsen beschikbaar zijn. Eiseres wijst ook op de aankomende Olympische Spelen en dat uit berichtgeving volgt dat vreemdelingen worden gedwongen om verblijfplekken te verlaten. Hierdoor zal de situatie verergeren. Eiseres heeft meermaals geklaagd, maar haar klachten werden genegeerd of niet serieus genomen. Op haar klacht over het niet krijgen van opvang heeft ze geen reactie gekregen. Eiseres verwijst naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 3 juni 20243 en de zaak M.K.
e.a. tegen Frankrijk.4 Deze zaak ging om vreemdelingen aan wie toegang tot noodopvang was geweigerd. Er was een toegewezen voorlopige voorziening op grond waarvan zij recht op opvang hadden. Dat recht hebben zij echter niet kunnen effectueren, omdat de autoriteiten weigerden. Eiseres kan dus niet klagen in tegenstelling tot wat de staatssecretaris zegt. Daarnaast is de kwaliteit van tolken ondermaats in Frankrijk, hiertoe verwijst eiseres naar het AIDA rapport over Frankrijk, update 2023. Verder voert eiseres aan dat ze kwetsbaar is.
6. De rechtbank overweegt als volgt. De staatssecretaris mag in zijn algemeenheid ten opzichte van Frankrijk uitgaan van het vermoeden dat lidstaten ten aanzien van asielzoekers hun internationale verplichtingen zullen nakomen (het interstatelijk vertrouwensbeginsel). Dit is recentelijk door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) bevestigd in de uitspraak van 27 februari 2024.5 Het is aan eiseres om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat zij bij overdracht aan Frankrijk, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Franse autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) strijdige behandeling. Daarvan zal pas sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.6
7. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat ten aanzien van Frankrijk niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Ter zitting heeft de staatssecretaris gewezen op de uitspraken van
2 Het artikel ‘Heel gewoon in Frankrijk: asielzoekers op straat’ van Wynia’s Week van 3 september 2022, het artikel ‘Het Franse asielbeleid meet met twee maten’ in De Groene Amsterdammer van 30 maart 2022 en drie artikelen van de NOS en RTL Nieuws uit mei en juni 2023.
4 ECLI:CE:ECHR:2022:1208JUD003434918.
6 zie punten 91-93 van het arrest van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, in de zaak Jawo).
deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 17 mei 20247 en zittingsplaats Middelburg van 23 mei 2024.8 Hierin zijn de nieuwsartikelen die eiseres noemt en het punt van tolken ook meegenomen, wat niet heeft geleid tot een ander oordeel. De rechtbank ziet geen reden om anders te oordelen. De rechtbank is van oordeel dat de situatie in Frankrijk zoals die in die artikelen naar voren komt, niet wezenlijk anders is dan de informatie over Frankrijk die de Afdeling in de rechtspraak heeft betrokken. De uitspraak van zittingsplaats Amsterdam van 3 juni 2024 die eiseres noemt betreft geen vergelijkbare situatie, omdat het daar een vrouw met minderjarige kinderen betreft. Het beroep op deze uitspraak slaagt daarom niet. Het AIDA rapport over Frankrijk, update 2023 verschilt naar het oordeel van de rechtbank op de relevante onderdelen zoals het aantal asielzoekers en het aantal beschikbare plaatsen in opvang, niet wezenlijk van hetzelfde rapport, update 2022. Ook hierin ziet de rechtbank geen reden voor een ander oordeel. Verder overweegt de rechtbank dat eiseres wist dat ze geen recht op opvang had in Frankrijk, omdat ze in Frankrijk heeft toegezegd om zelfstandig terug te keren naar België en dit niet heeft gedaan. Haar eigen ervaringen zijn daarom niet doorslaggevend. Het is niet zonder meer aannemelijk dat klagen geen zin heeft, als eiseres wel in een situatie is waarin zij recht heeft op opvang. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd al met al geen reden om ten aanzien van Frankrijk niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit te gaan. De beroepsgrond slaagt niet.
Kwetsbaar
8. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat ze kwetsbaar is, volgt de rechtbank dit niet. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat ze valt onder kwetsbare personen als bedoeld in artikel 21, van de Opvangrichtlijn. In zoverre wijkt haar situatie ook af van het genoemde arrest M.K e.a. tegen Frankrijk van het EHRM, waarin het ging om recht op opvang van ouders met kinderen. Dat eiseres een alleenstaande vrouw is, is onvoldoende om kwetsbaarheid aan te nemen. Daarenboven blijkt uit het AIDA-report update d.d. mei 2024 (p.91) dat voor de opvang in Frankrijk aandacht is voor kwetsbaarheid van asielzoekers. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
21 juni 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.