ECLI:NL:RBDHA:2024:13461

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 augustus 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
24.24464
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet tijdig beslissen op een aanvraag tot afgifte van een verblijfsdocument door de Minister van Asiel en Migratie

In deze zaak heeft eiser, geboren op een onbekende datum en van Tunesische nationaliteit, op 1 november 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument EU/EER. Na het verstrijken van de beslistermijn heeft eiser de minister in gebreke gesteld op 14 mei 2024, omdat er niet tijdig op zijn aanvraag was beslist. Vervolgens heeft eiser op 12 juni 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister. De minister heeft hierop een verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag had moeten beslissen, en dat deze termijn op 1 mei 2024 was verstreken. Eiser heeft de minister rechtsgeldig in gebreke gesteld en er zijn meer dan twee weken verstreken sinds deze ingebrekestelling.

De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is. De minister wordt opgedragen om binnen acht weken na de verzending van deze uitspraak alsnog een besluit te nemen op de aanvraag van eiser. Tevens wordt de minister verplicht om een dwangsom van € 100,- per dag te betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank veroordeelt de minister ook in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,50, en moet het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.24464

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Tunesische nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. A. Orhan),
en
de Minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister.

Procesverloop

Eiser heeft op 1 november 2023 een aanvraag tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER ingediend.
Bij brief van 14 mei 2024 heeft eiser de minister in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Eiser heeft vervolgens op 12 juni 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
3. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald, dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
4. Partijen gaan er beide vanuit dat de minister binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag moet beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn op 1 mei 2024 is verstreken, dat eiser de minister rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken.
5. Gelet hierop is het beroep kennelijk gegrond.
6. Omdat de minister nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat de minister dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid van de Awb moet de minister dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven. Uit de afspraak van de Afdeling van 8 juli 2020 volgt dat bij het bepalen van de lengte van de nadere termijn de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt. De rechter mag geen nadere termijn stellen waarvan op voorhand vaststaat dat het bestuursorgaan die niet kan halen zonder onzorgvuldig te werk te gaan. De rechtbank is bekend met de grote achterstanden bij de minister. Daarom zal de rechtbank bepalen dat de minister binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit bekend dient te maken op de aanvraag van eiser.
7. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de minister. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
8. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5). Ook moet de minister het door eiser betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op binnen acht weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
M.A. Postma, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie
op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.