ECLI:NL:RBDHA:2024:1353

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 februari 2024
Publicatiedatum
7 februari 2024
Zaaknummer
NL23.37155 NL23.37157
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen van Iraakse eisers niet in behandeling genomen op basis van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvragen van een groep Iraakse eisers, die niet in behandeling zijn genomen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft geoordeeld dat Zweden verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvragen, op basis van de Dublinverordening. De eisers, die op 26 juli 2023 asiel hebben aangevraagd, hebben eerder in Zweden asielaanvragen ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de belangen van de minderjarige (pleeg)kinderen voldoende heeft betrokken bij de besluitvorming. De eisers voerden aan dat de belangen van hun kinderen onvoldoende waren meegewogen, vooral gezien de medische problemen van eiser 2 en de status van eiser 3 als pleegkind. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris zich terecht op het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft beroepen en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. De rechtbank heeft de beroepen van de eisers ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.37155 en NL23.37157
V-nummers: [nummer 1], [nummer 2], [nummer 3] en [nummer 4]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam eiser 1], eiser 1,

[naam eiseres], eiseres,
mede namens hun minderjarige (pleeg)kinderen
[naam eiser 2], eiser 2,
[naam eiser 3], eiser 3,
hierna gezamenlijk te noemen: eisers,
(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. M. Talsma).

Procesverloop

Bij besluiten van 22 november 2023 en 22 december 2023 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de asielaanvragen van eisers niet in behandeling genomen, omdat Zweden verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1]
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de beroepen op 18 januari 2024 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eisers stellen te zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum eiser 1] 1977, [geboortedatum eiseres] 1975, [geboortedatum eiser 2] 2013 en [geboortedatum eiser 3] 2011 en allen de Iraakse nationaliteit te hebben. Zij hebben op 26 juli 2023 een asielaanvraag ingediend.
2. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de asielaanvragen niet in behandeling genomen, omdat Zweden verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eisers op 5 november 2015 en 4 mei 2022 in Zweden asielaanvragen hebben ingediend. Op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening [2] is Zweden verantwoordelijk voor de asielaanvragen. Nederland heeft op grond hiervan een verzoek om terugname gedaan. Op 12 september 2023 heeft Zweden het verzoek aanvaard, waarmee de verantwoordelijkheid van Zweden op grond van artikel 25, eerste lid, van de Dublinverordening vaststaat.
3. Eisers voeren aan dat verweerder onvoldoende acht heeft geslagen op de belangen van de minderjarige kinderen die de eerste overweging dienen te zijn bij de besluitvorming. Eiser 2 (het biologische kind) heeft namelijk medische problemen en PTSS [3] . Er ontbreekt volgens eisers een belangenafweging en verder zijn de belangen van eiser 3 (het pleegkind) onvoldoende naar voren gekomen. Hij had namelijk gehoord moeten worden. Door zijn asielaanvraag in het aanvullende besluit op 22 december 2023 niet in behandeling te nemen, is ook dat besluit onzorgvuldig tot stand gekomen, aldus eisers.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Zweden verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvragen van eisers. Ook is niet in geschil dat verweerder op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat Zweden zijn internationale verplichtingen nakomt.
5. Over de belangen van de minderjarige (pleeg)kinderen overweegt de rechtbank als volgt. Punt 13 van de considerans van de Dublinverordening vermeldt dat overeenkomstig het IVRK [4] en het Handvest [5] voor de lidstaten bij de toepassing van de Dublinverordening het belang van het kind voorop moet staan. Artikel 3 van het IVRK en artikel 24 van het Handvest hebben in het bijzonder uitdrukking gevonden in artikel 6 van de Dublinverordening. De in artikel 6, eerste lid, geformuleerde norm is daarbij nader uitgewerkt in het derde lid van dat artikel. Gelet op deze nadere uitwerking is het aan de rechter om te toetsen of verweerder de in artikel 6, derde lid, van de Dublinverordening genoemde factoren, voor zover hierover iets is aangevoerd, in zijn belangenafweging heeft betrokken. Indien dit het geval is, dient door de rechter te worden getoetst of verweerder zich bij zijn belangenafweging voldoende rekenschap heeft gegeven van de gestelde belangen van het kind en aldus bij de uitoefening van zijn bevoegdheden binnen de grenzen van het recht is gebleven.
6. Nu de waarborgen uit het IVRK hun weerslag hebben gevonden in de Dublinverordening, kan een op goede gronden gebaseerde Dublinoverdracht op zichzelf niet zodanig ingrijpend worden geacht dat de belangen van het kind daardoor zonder meer worden geschaad.
7. Verweerder heeft in de bestreden besluiten de belangen van eisers 2 en 3 voldoende kenbaar betrokken bij de besluitvorming. Zo heeft verweerder kenbaar betrokken dat eiser 2 bekend is met autisme en PTSS en dat verweerder op grond van artikel 31 en 32 van de Dublinverordening de Zweedse autoriteiten bij de overdracht zal informeren over de medische behoeften, verzorging of behandeling van eiser 2, indien daarvoor toestemming wordt gegeven. Verder heeft verweerder de algemene belangen van de minderjarige kinderen ook betrokken bij de besluitvorming. Eisers hebben niet nader geconcretiseerd welke andere belangen van eisers 2 en 3 niet zijn betrokken bij de besluitvorming, zodat zij niet kunnen worden gevolgd in hun stelling dat de bestreden besluiten onzorgvuldig tot stand zijn gekomen en ondeugdelijk zijn gemotiveerd. De stelling van eisers dat eiser 3 gehoord had moeten worden, volgt de rechtbank niet. Zoals uit paragraaf C1/2.1. van de Vc [6] volgt, wordt slechts bij minderjarigen vanaf vijftien jaar, die een zelfstandige aanvraag hebben ingediend, een aanmeldgehoor afgenomen. Dat is bij eisers niet aan de orde.
8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om de asielaanvragen aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening, omdat verweerder in het geval van eisers geen bijzondere omstandigheden heeft hoeven aannemen.
9. De asielaanvragen zijn terecht niet in behandeling genomen. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Posttraumatische stressstoornis.
4.Het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind.
5.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
6.Vreemdelingencirculaire 2000.