ECLI:NL:RBDHA:2024:1354

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
7 februari 2024
Zaaknummer
NL23.24295
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen een terugkeerbesluit en inreisverbod in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen een terugkeerbesluit en inreisverbod beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M.B.J. Strooij, heeft beroep aangetekend tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door Wildeboer, dat op 31 juli 2023 aan hem een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van 10 jaar is opgelegd. De rechtbank heeft de zaak op 14 december 2023 behandeld.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat eiser een gevaar voor de openbare orde vormt, gebaseerd op een eerdere veroordeling tot 76 maanden gevangenisstraf voor cocaïnehandel en deelname aan een criminele organisatie. Eiser heeft aangevoerd dat het vonnis niet onherroepelijk is, maar de rechtbank stelt vast dat de wet geen vereiste stelt voor onherroepelijkheid in dit geval. De rechtbank wijst ook de argumenten van eiser af dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij een actuele bedreiging vormt, en concludeert dat de staatssecretaris de ernst van het misdrijf en de omstandigheden rondom de veroordeling voldoende heeft meegewogen.

Eiser heeft verder aangevoerd dat hij humanitaire omstandigheden heeft, zoals een relatie met een Spaanse onderdaan en familie in Spanje, maar de rechtbank oordeelt dat deze omstandigheden niet zijn onderbouwd. De staatssecretaris heeft terecht gesteld dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd van zijn relatie en dat zijn banden met Nederland summier zijn. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen recht heeft op proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.24295

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.B.J. Strooij),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: Wildeboer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 31 juli 2023 waarbij aan eiser een terugkeerbesluit is opgelegd en een inreisverbod.
2. De rechtbank heeft het beroep op 14 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het beroep tegen het besluit waarbij aan eiser een terugkeerbesluit is opgelegd en een inreisverbod. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
5. Bij vonnis van 8 december 2017 heeft de meervoudige strafkamer Amsterdam een gevangenisstraf van 76 maanden opgelegd. Eiser heeft zich op 5 april 2014 schuldig gemaakt aan cocaïnehandel en deelneming aan een criminele organisatie. Dit blijkt uit een uittreksel van de Justitiële Informatiedienst van 26 april 2023.
6. In het bestreden besluit van 31 juli 2023 heeft de staatssecretaris aan eiser een terugkeerbesluit en een zwaar inreisverbod opgelegd voor de duur van 10 jaar. De staatssecretaris heeft aan het besluit ten grondslag gelegd dat eiser geen verblijfsrecht heeft in Nederland of in een ander land van de EU. Eiser moet meteen uit Nederland en de EU vertrekken. De staatssecretaris heeft aan de hand van de aard en de ernst van het misdrijf, het tijdsverloop sinds het misdrijf werd gepleegd en het evenredigheidsbeginsel gemotiveerd dat eiser een daadwerkelijk en actueel gevaar voor de openbare orde is. Ten aanzien van het inreisverbod heeft de staatssecretaris gemotiveerd waarom het belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan de belangen van eiser. Het besluit is volgens de staatssecretaris niet in strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
7.1
Eiser voert aan dat de staatssecretaris ten onrechte uitgaat van het vonnis van de rechtbank van 8 december 2017. Het vonnis is immers niet onherroepelijk.
7.2
Deze beroepsgrond slaagt niet. Daartoe overweegt de rechtbank dat in artikel 6.5a, vijfde lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 is bepaald dat de duur van het inreisverbod ten hoogste tien jaren bedraagt, indien het betreft een vreemdeling die een ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde of de openbare veiligheid. Deze ernstige bedreiging kan onder meer blijken uit een veroordeling naar aanleiding van een geweldsdelict of opiumdelict. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat is vereist dat de veroordeling onherroepelijk is. Daarom slaagt de beroepsgrond niet.
8.1
Eiser voert verder aan dat een aantal passages in het besluit ondeugdelijk zijn gemotiveerd en/of onzorgvuldig zijn voorbereid om te concluderen dat eiser een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. Zo heeft de staatssecretaris ten onrechte geconcludeerd dat de handel een internationaal karakter had, omdat in het strafrechtelijk vonnis is opgemerkt: “Gelet op de vele en internationale contacten die de leden van de organisatie erop nahielden, was sprake van een internationaal netwerk.”. Nergens in het vonnis blijkt dat eiser ook veroordeeld is voor grensoverschrijdende drugshandel.
8.2
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt dit betoog niet, omdat de staatssecretaris ten aanzien van de aard en ernst van het misdrijf heeft aangegeven dat eiser is veroordeeld voor opiumdelicten en deelneming aan een criminele organisatie en dat eiser zich in georganiseerde vorm heeft beziggehouden met grootschalige handel in cocaïne, waarbij de organisatie beschikking had over niet alleen grote hoeveelheden cocaïne maar ook over grote geldbedragen. Uit het vonnis volgt dat het gaat om handel ter waarde van miljoenen euro’s. Gelet hierop heeft de staatssecretaris zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. Dat niet is gebleken dat eiser ook veroordeeld is voor grensoverschrijdende drugshandel, doet daar niets aan af.
9.1
Eiser heeft verder gewezen op de passage waarin is gesteld, kort weergegeven, dat het op deze schaal handelen in cocaïne de samenleving ontwricht en schaadt en dat het algemeen bekend is dat de samenleving bij wijze van neveneffecten gebukt gaat onder allerhande vormen van criminaliteit. Volgens eiser heeft de staatssecretaris zich gebaseerd op vermoeden en aannames. Eiser wijst op een uitspraak van de ABRvS van 18 mei 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1328).
9.2
Ook dit betoog treft geen doel. Daartoe overweegt de rechtbank, hoewel in de door eiser genoemde uitspraak is overwogen dat het standpunt van de staatssecretaris dat drugscriminaliteit vaak met andere vormen van criminaliteit gepaard gaat gebaseerd is op een algemene praktijk of vermoeden, dat in die uitspraak ook is overwogen dat de staatssecretaris in het besluit ook de recente pleegdatum, de niet geringe duur van de opgelegde gevangenisstraf en het feit dat de vreemdeling zijn tijd sinds het plegen van het misdrijf uitsluitend in detentie heeft doorgebracht heeft meegewogen. In het geval van eiser heeft de staatssecretaris ook overwogen dat de ernst van de dreiging blijkt uit de zeer langdurige gevangenisstraf die is opgelegd ondanks het feit dat eiser in Nederland niet eerder voor een misdrijf was veroordeeld, dat eiser zijn straf nog niet heeft uitgezeten en dat eiser niet als vrij man heeft laten zien dat hij zijn leven heeft gebeterd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris overeenkomstig het arrest Z.Zh. en I.O. van 11 juni 2015 de persoonlijke gedragingen van eiser voldoende bij de beoordeling betrokken en deugdelijk gemotiveerd dat eiser een daadwerkelijk en actueel gevaar voor de openbare orde vormt.
9.3
De omstandigheid dat de staatssecretaris in het besluit heeft aangegeven dat eiser heeft verklaard dat hij druggerelateerde problemen in Colombia heeft en dat eiser onder druk kan worden gezet, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld zoals in overweging 9.2 is weergegeven. Het betoog van eiser dat hij onder druk kan worden speculatief van aard is, treft dan ook geen doel.
10. De beroepsgrond van eiser dat de staatssecretaris in het bestreden besluit niet heeft betrokken dat hij een “first offender” is, heeft eiser ter zitting ingetrokken en behoeft daarom geen bespreking meer.
11.1
Ook voert eiser aan dat een bijzonder gewicht dient toe te komen aan het gedrag van eiser dat hij na het plegen van de feiten waarvoor hij (niet onherroepelijk) veroordeeld is heeft getoond. Zo is eiser teruggekomen naar Nederland, terwijl hij wist dat er een aanzienlijke gevangenisstraf boven zijn hoofd hing. Daarbij heeft eiser in het gehoor te kennen gegeven te willen re-integreren. Verder stelt eiser dat hij voornaam gedrag vertoont in de PI. Deze omstandigheden zijn ten onrechte niet bij de beoordeling betrokken en daar is ten onrechte niet naar gevraagd tijdens het gehoor, aldus eiser.
11.2
Ook dit betoog treft geen doel. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris terecht bij de beoordeling heeft betrokken dat het strafbare feit recentelijk is gepleegd, dat eiser sindsdien is gedetineerd en dat eiser niet als vrij man heeft laten zien dat hij zijn leven heeft gebeterd. Met de staatssecretaris is de rechtbank van oordeel dat aan het zogenoemde actualiteitsvereiste is voldaan en dat niet is gebleken van een positieve gedragsverandering. In de enkele stellingen van eiser dat hij is teruggekomen naar Nederland, dat hij wil re-integreren en dat hij “voornaam” gedrag in de PI vertoont, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel, omdat eiser zijn stellingen niet heeft onderbouwd. Het betoog van eiser dat ten onrechte niet is gevraagd naar de genoemde omstandigheden treft eveneens geen doel, omdat eiser bij de vreemdelingenpolitie op 11 januari 2023 in de gelegenheid is gesteld om zijn zienswijze op het voornemen naar voren te brengen. Het is aan eiser om feiten en omstandigheden naar voren te brengen waarom hij geen daadwerkelijk en actueel gevaar (meer) voor de openbare orde vormt.
12.1
Eiser voert ten aanzien van het aan hem opgelegde inreisverbod aan dat hij een relatie heeft met een hier in Nederland woonachtige Spaanse onderdaan en zijn in Spanje woonachtige vader en zus. Dit zijn humanitaire omstandigheden om van het inreisverbod af te zien. Verder is eiser ten onrechte niet geïnformeerd dat hij deze omstandigheden diende te onderbouwen. Ook is hij in zijn verdedigingsrechten geschaad, omdat hij in de bestuurlijke voorfase geen bijstand heeft gekregen. Eiser voert verder aan dat de staatssecretaris ten onrechte niet heeft gemotiveerd waarom de humanitaire omstandigheden geen aanleiding vormen om van het inreisverbod af te zien of de duur ervan te verkorten.
12.2
De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit aangegeven dat er onvoldoende aanleiding is om het inreisverbod of de duur daarvan achterwege te laten. Eiser stelt al twee jaar een relatie te hebben maar heeft nooit geprobeerd om op grond van de relatie verblijfsrecht te verkrijgen. Ook heeft eiser het bestaan van de relatie niet onderbouwd en dus heeft eiser de echtheid van de relatie niet aangetoond. Met betrekking tot de familie in Spanje en de stelling dat eiser daar een verblijfsvergunning kan aanvragen, heeft de staatssecretaris aangegeven dat het aan de Spaanse autoriteiten is om over de toelating en verblijf te oordelen. De staatssecretaris heeft verder geen informatie waaruit blijkt dat eiser daadwerkelijk familie heeft in Spanje. Het besluit is volgens de staatssecretaris niet in strijd met artikel 8 van het EVRM, omdat de gestelde relatie met de vriendin niet is onderbouwd. Ook is het privéleven van eiser niet aan Nederland gebonden. Sinds 2017 is eiser in Nederland, maar eiser kwam voor een strafzaak. Eiser wist of had moeten weten dat hij voor deze strafzaak een langdurige detentie moest uitzitten. Eiser wist dat hij geen verblijfsrecht heeft en dat hij na de detentie Nederland weer moet verlaten. Met Nederland heeft eiser slechts summiere banden, die bovendien niet gedurende rechtmatig verblijf zijn opgebouwd. Met Colombia daarentegen heeft eiser sterke banden.
12.3
Naar het oordeel van de rechtbank treft het betoog van eiser geen doel. Daartoe overweegt de rechtbank dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser zijn stellingen niet heeft onderbouwd. Om die reden heeft de staatssecretaris geen aanleiding hoeven zien om vanwege humanitaire omstandigheden van het inreisverbod af te zien danwel de duur ervan te verkorten. Van een motiveringsgebrek is dan ook geen sprake. Het betoog van eiser dat hij niet is geïnformeerd dat hij deze omstandigheden diende te onderbouwen, treft ook geen doel, omdat het aan eiser is om feiten en omstandigheden naar voren te brengen waarom de staatssecretaris van het opleggen van het inreisverbod af moet zien danwel de duur ervan te verkorten. Het enkel poneren van stellingen zonder onderbouwing daarvan is onvoldoende. Voor zover eiser in de beroepsfase een kopie van een identiteitskaart van zijn vader en kopieën van Spaanse paspoorten van zijn vader en zus heeft overgelegd is de rechtbank van oordeel dat deze documenten het oordeel van de rechtbank niet anders maken. Daartoe overweegt de rechtbank dat het slechts kopieën betreffen en verder niet is gebleken dat de personen op die documenten daadwerkelijk de vader en de zus van eiser zijn.
12.4
Tot slot volgt de rechtbank eiser niet in zijn betoog dat hij in zijn verdedigingsrechten is geschaad. Daartoe overweegt de rechtbank dat eiser niet heeft aangegeven in hoeverre hij in zijn verdedigingsrechten is geschaad en eiser in de beroepsfase is bijgestaan door zijn gemachtigde.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Buikema, griffier en openbaar gemaakt door middel van publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.