ECLI:NL:RBDHA:2024:13540
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag met betrekking tot Kroatië
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 juni 2024 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoeker, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aanvroeg, had zijn aanvraag ingediend bij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Echter, bij besluit van 6 mei 2024 heeft de staatssecretaris de aanvraag niet in behandeling genomen, met als argument dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Hierop heeft de verzoeker beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De zitting vond plaats op 4 juni 2024, waarbij de verzoeker aanwezig was met zijn gemachtigde, mr. M. Erik, en een tolk, E. Battalöglu. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. E.H.J.M. de Bonth. Tijdens de zitting is het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld, samen met een andere zaak (NL24.19596). De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat, gezien de uitspraak in de andere zaak, een voorlopige voorziening niet meer nodig is. Daarom heeft hij het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
De uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, in aanwezigheid van griffier mr. M.A.W.M. Engels, en is openbaar gemaakt op 12 juni 2024. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.