ECLI:NL:RBDHA:2024:13547

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 augustus 2024
Publicatiedatum
26 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.31951
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 augustus 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met de Marokkaanse nationaliteit. De eiser had op 13 augustus 2024 een asielaanvraag ingediend, maar werd op dezelfde dag onderworpen aan een maatregel van bewaring door de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank moest beoordelen of de maatregel van bewaring onrechtmatig was en of de eiser recht had op schadevergoeding. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was, omdat de eiser niet op de voorgeschreven wijze Nederland was binnengekomen en er voldoende gronden waren om aan te nemen dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank verwierp de argumenten van de eiser dat hij niet in staat was om zich te melden en dat hij over voldoende middelen van bestaan beschikte. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was en dat het beroep van de eiser ongegrond was. Het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.31951

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. W.A.E.M. Amesz),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 13 augustus 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 20 augustus 2024 de maatregel van bewaring opgeheven.
Eiser heeft zich desgevraagd akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Op 13 augustus 2024 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 21 augustus 2024 een verweerschrift ingediend. Op 21 augustus 2024 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [datum] 1984 en heeft de Marokkaanse nationaliteit.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk was met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser betwist de zware gronden 3a, 3b en 3c. Eiser voert aan dat hij wel op voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen. Echter, hij is niet in de gelegenheid gesteld zich te melden, omdat hij direct na aankomst op het vliegveld al is aangehouden. Ook de zware grond 3c kan niet aan eiser worden tegenworpen. Op eiser rust geen terugkeerverplichting waar hij gevolg aan kan geven. Over de lichte gronden voert eiser aan dat hij een adres in Den Haag had kunnen opgeven, maar hij is daartoe niet in de gelegenheid gesteld. De lichte grond 4c kon dan ook niet worden tegengeworpen aan eiser. Over de lichte grond 4d voert eiser aan dat hij in het bezit is van € 900. Eiser beschikt daarmee over voldoende middelen van bestaan.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de zware grond 3a terecht aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd. Eiser beschikt niet over een geldig visum zodat eiser niet op voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen. De rechtbank is het met eiser eens dat de zware grond 3b ten onrechte aan hem is tegengeworpen. Eiser is direct na aankomst in Nederland aangehouden. Hij had dan ook geen mogelijkheid om zich te melden en kan zich dus niet aan het toezicht hebben onttrokken. De zware grond 3c heeft verweerder evenmin terecht aan eiser tegengeworpen. Aan eiser is op 30 juli 2024 een terugkeerbesluit opgelegd, maar hij was op dat moment van zijn vrijheid beroofd door ophouding en vervolgens door een op 30 juli 2024 opgelegde maatregel van bewaring. Hij was dus niet in staat gevolg te geven aan het hem opgelegde terugkeerbesluit. De lichte grond 4a, die niet door eiser is betwist, heeft verweerder voldoende gemotiveerd aan de maatregel ten grondslag gelegd. Dat geldt ook voor de lichte grond 4c. Eiser is niet ingeschreven in de Basisregistratie personen. Dat eiser bij een vriend in Den Haag zou gaan verblijven, maakt dat niet anders. Bovendien heeft eiser deze stelling niet onderbouwd. De lichte grond 4d heeft verweerder niet voldoende gemotiveerd. Eiser beschikte immers over
€ 900. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom eiser daarmee niet zou beschikken over voldoende middelen van bestaan, om zijn gestelde verblijf van vijf dagen in Nederland en terugkeer naar zijn land van herkomst te bekostigen.
6. De overgebleven zware grond 3a, en de lichte gronden 4a en 4c zijn voldoende om een risico op onttrekking aan te nemen en kunnen de maatregel daarom dragen.
7. Eiser voert aan dat verweerder een lichter middel dan bewaring had moeten opleggen. Eiser heeft namelijk op 9 augustus 2024 een asielaanvraag ingediend en hieraan is tot op heden nog geen gevolg gegeven. Volgens eiser is niet onderbouwd waaruit het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat in dit geval een lichter middel dan bewaring niet doeltreffend kan worden toegepast. Uit de gronden van de maatregel volgt dat een risico op onttrekking aan het toezicht is gegeven. Dat eiser een asielaanvraag heeft ingediend doet niet af aan dat risico. Bovendien blijkt uit de brief van verweerder van 21 augustus 2024 dat eiser zijn asielaanvraag weer heeft ingetrokken.
9. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 22 augustus 2024 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.