In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 7 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen een terugkeerbesluit en inreisverbod beoordeeld. Eiser, die in Albanië is geboren en tijdelijk in Polen verbleef, had een terugkeerbesluit opgelegd gekregen na een veroordeling tot 27 maanden gevangenisstraf voor de handel in cocaïne en witwassen. De rechtbank behandelt het beroep dat eiser heeft ingediend tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat hem een inreisverbod van 10 jaar oplegde. De rechtbank oordeelt dat het beroep deels niet-ontvankelijk is en deels ongegrond. De staatssecretaris had gemotiveerd dat eiser een gevaar voor de openbare orde vormt, gezien zijn strafbare feiten en de ernst daarvan. Eiser betwistte dit en voerde aan dat hij geen actuele bedreiging vormt, maar de rechtbank volgt het standpunt van de staatssecretaris. De rechtbank concludeert dat er geen aanwijzingen zijn dat de omstandigheden van eiser zijn veranderd sinds zijn veroordeling. De staatssecretaris heeft bovendien aangegeven dat het inreisverbod niet langer wordt gehandhaafd, omdat Polen heeft bevestigd dat er geen redenen zijn om de vergunning van eiser in te trekken. Hierdoor verklaart de rechtbank het beroep tegen het inreisverbod niet-ontvankelijk. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1750,-.