ECLI:NL:RBDHA:2024:1356

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
7 februari 2024
Zaaknummer
NL23.32716
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een terugkeerbesluit en inreisverbod in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 7 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen een terugkeerbesluit en inreisverbod beoordeeld. Eiser, die in Albanië is geboren en tijdelijk in Polen verbleef, had een terugkeerbesluit opgelegd gekregen na een veroordeling tot 27 maanden gevangenisstraf voor de handel in cocaïne en witwassen. De rechtbank behandelt het beroep dat eiser heeft ingediend tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat hem een inreisverbod van 10 jaar oplegde. De rechtbank oordeelt dat het beroep deels niet-ontvankelijk is en deels ongegrond. De staatssecretaris had gemotiveerd dat eiser een gevaar voor de openbare orde vormt, gezien zijn strafbare feiten en de ernst daarvan. Eiser betwistte dit en voerde aan dat hij geen actuele bedreiging vormt, maar de rechtbank volgt het standpunt van de staatssecretaris. De rechtbank concludeert dat er geen aanwijzingen zijn dat de omstandigheden van eiser zijn veranderd sinds zijn veroordeling. De staatssecretaris heeft bovendien aangegeven dat het inreisverbod niet langer wordt gehandhaafd, omdat Polen heeft bevestigd dat er geen redenen zijn om de vergunning van eiser in te trekken. Hierdoor verklaart de rechtbank het beroep tegen het inreisverbod niet-ontvankelijk. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1750,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.32716

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. R.W. Koevoets),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. C.S. Treziak).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 19 september 2023 waarbij aan eiser een terugkeerbesluit is opgelegd en een inreisverbod.
2. De rechtbank heeft het beroep op 14 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser tegen het bestreden besluit. Het beroep is deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
4. Bij vonnis van 29 juni 2023 is aan eiser een gevangenisstraf van 27 maanden opgelegd. Eiser heeft zich op 7 januari 2023 schuldig gemaakt aan de handel in cocaïne en aan witwassen. Dit blijkt uit een uittreksel van de Justitiële Informatiedienst. De vreemdelingenpolitie heeft eiser op 28 juli 2023 gehoord over het opleggen van een inreisverbod. Van dit gehoor is proces-verbaal opgemaakt.
5. De staatssecretaris heeft aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd en een inreisverbod voor de duur van 10 jaar. De staatssecretaris heeft aan het besluit ten grondslag gelegd dat eiser geen verblijfsrecht heeft in Nederland. Eiser moet meteen vertrekken omdat hij een daadwerkelijk en actueel gevaar voor de openbare orde is en kan worden uitgezet. Het is aan Polen, waar eiser tijdelijk verblijfsrecht heeft, om te bepalen of eiser na zijn vertrek uit de Europese Unie naar Polen mag terugkeren. De staatssecretaris heeft aan de hand van de aard en de ernst van het misdrijf, het tijdsverloop sinds het misdrijf werd gepleegd en het evenredigheidsbeginsel gemotiveerd dat eiser een daadwerkelijk en actueel gevaar voor de openbare orde is. Ten aanzien van het inreisverbod heeft de staatssecretaris gemotiveerd waarom het belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan de belangen van eiser. Het besluit is volgens de staatssecretaris niet in strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
Terugkeerbesluit
6.1
Eiser voert aan dat hij geen daadwerkelijke, actuele en ernstige bedreiging voor de openbare orde vormt. Uit het vonnis blijkt dat het gaat om een eenmalig incident en dat er geen sprake is van een periode waarin de Opiumwet meermaals is overtreden. Ook gaat het om een enkel strafbaar feit en niet om verschillende strafbare feiten. Eiser stelt dan ook dat de staatssecretaris ten onrechte een meer dan gebruikelijk gewicht heeft toegekend aan het incident.
6.2
De staatssecretaris heeft in het besluit aangegeven dat eiser schuldig is aan het vervoeren en de (verlengde) uitvoer van ruim twee kilo cocaïne en het witwassen van €40.000,-. Deze grote hoeveelheid cocaïne moet bestemd zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Cocaïne is sterk verslavend en schadelijk voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de gebruikers en vormt daarom een bedreiging voor de volksgezondheid. De handel in cocaïne leidt zowel direct als indirect tot vele vormen van criminaliteit, zoals het witwassen van de € 40.000,-. Dit zorgt voor overlast en ontwrichting in de maatschappij en vormt ook een bedreiging voor de legale economie en het legale geldverkeer. De staatssecretaris heeft zich in het verweerschrift verder op het standpunt gesteld dat eiser is veroordeeld wegens meerdere misdrijven. Dit blijkt uit het vonnis van de rechtbank van 29 juni 2023 waar is vermeld dat het bewezen verklaarde meerdere strafbare feiten oplevert. De stelling van eiser dat het gaat om een eenmalig incident wordt door de staatssecretaris dan ook niet gevolgd.
6.3
De rechtbank volgt het standpunt van de staatssecretaris dat eiser, gelet op dat waar hij zich schuldig aan heeft gemaakt, een daadwerkelijke, actuele en ernstige bedreiging voor de openbare orde vormt. Gelet op de aard en ernst van de misdrijven heeft de staatssecretaris zich niet ten onrechte op dat standpunt gesteld. Het enkele betoog van eiser dat de staatssecretaris ten onrechte een meer dan gebruikelijk gewicht heeft toegekend aan het incident, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders, omdat geen sprake is van een incident, maar eiser is veroordeeld wegens meerdere en ook ernstige misdrijven.
7.1
Eiser voert verder aan dat hij geen idee had dat hij cocaïne vervoerde. Eiser is het eens met de staatssecretaris dat het vervoeren van cocaïne een zeer schadelijk misdrijf is dat negatieve gevolgen heeft voor gebruikers en de samenleving. Eiser is er dan ook van geschrokken dat hij, hoewel hij zich hier niet bewust van was, hieraan heeft meegewerkt. Zijn spijt ziet op het feit dat hij zo stom is geweest om ten tijde van het incident niet in te hebben gezien dat het ging om cocaïne wat hij vervoerde. Eiser stelt dat hij weldegelijk normbesef heeft en dat hij verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daad. Immers, eiser heeft berust in het veroordelend vonnis van de rechter en heeft het hoger beroep tegen het vonnis ingetrokken. Hij wil deze zwarte bladzijde uit zijn leven zo snel mogelijk afsluiten en zich volledig richten op zijn toekomst met zijn vrouw als aanstaande ouders.
7.2
De staatssecretaris heeft in het besluit aangegeven dat de misdrijven recent zijn gepleegd en dat eiser sindsdien is gedetineerd. Eiser kan niet als vrij man laten zien dat hij zijn leven duurzaam heeft gebeterd. De staatssecretaris heeft geen aanwijzing dat de omstandigheden waarin eiser tot zijn daden is gekomen en zijn normbesef nu anders is dan ten tijde van de misdrijven. Uit het vonnis blijkt ook dat eiser schulden heeft. Het is mogelijk dat eiser vanwege deze schulden opnieuw een misdrijf zal plegen zolang zijn normbesef niet verbetert. Zowel in de strafzaak als bij de vreemdelingenpolitie heeft eiser geen verantwoordelijkheid genomen. Eiser stelt nog steeds dat hij niet bewust was van het feit dat hij cocaïne vervoerde, daarnaast zegt hij wel spijt te hebben. Hieruit blijkt niet dat eiser verantwoordelijkheid neemt en het ontoelaatbare van zijn handelen inziet. Als eiser de veroordeling onterecht vindt omdat hij niet zou hebben geweten dat hij illegaal drugs vervoerde, is onduidelijk wat eiser dan spijt. Zonder verantwoordelijkheid te nemen en inzicht te tonen, ligt het niet in de rede dat eiser zijn gedrag zal verbeteren, aldus het besluit.
7.4
In het verweerschrift heeft de staatssecretaris zich verder op het standpunt gesteld dat eiser ook in beroep blijft ontkennen dat hij (opzettelijk) betrokken was bij het vervoer van cocaïne, terwijl de rechtbank wettig en overtuigend bewezen heeft geacht dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het vervoer en uitvoer van cocaïne. De strafrechter is van oordeel dat eiser voorwaardelijke opzet had op het vervoer van cocaïne. Door het pakketje te vervoeren zonder hierover vragen te stellen en zich van de inhoud van het pakketje te vergewissen, heeft eiser de aanmerkelijke kans aanvaard dat het pakketje dat hij vervoerde illegale zaken zoals verdovende middelen, zou bevatten. Nu het de auto van eiser betrof bevond de cocaïne zich ook in zijn machtssfeer.
7.5
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld zoals hiervoor is weergegeven. De enkele stellingen van eiser dat hij is geschrokken en spijt heeft maken naar het oordeel van de rechtbank niet dat de staatssecretaris zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser geen verantwoordelijkheid heeft genomen. Dat zijn spijt ziet op dat hij zo stom is geweest om niet in te hebben gezien dat het ging om cocaïne, maakt dat niet anders. In zoverre volgt de rechtbank het standpunt van de staatssecretaris dat eiser, door geen vragen te stellen en zich van de inhoud van het pakketje niet te vergewissen, de kans heeft aanvaard dat in het pakketje cocaïne zat.
7.6
De enkele stellingen van eiser dat hij weldegelijk normbesef heeft en dat hij verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daad, omdat hij zich heeft berust in het veroordelend vonnis en dat eiser deze zwarte bladzijde uit zijn leven zo snel mogelijk wil afsluiten, maken naar het oordeel van de rechtbank evenmin dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld zoals hiervoor weergegeven. Met de staatssecretaris is de rechtbank van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn dat de omstandigheden waarin eiser tot zijn daden is gekomen en zijn normbesef nu anders is dan ten tijde van de misdrijven. Daarbij komt dat eiser ter zitting heeft aangegeven dat hij niet in hoger beroep is gegaan uit praktische overwegingen wat niet overeenkomt met dat wat eiser in de gronden van beroep hieromtrent heeft aangegeven.
8.1
Ook voert eiser aan dat de staatssecretaris geen rekening heeft gehouden met de positieve gedragsverandering in detentie. Hij wijst op het in beroep overgelegde detentie en re-integratieplan van 7 november 2023.
8.2
De staatssecretaris heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat eiser in detentie gewenst gedrag vertoont niets afdoet aan het standpunt dat eiser niet als vrij man heeft laten zien dat hij zijn leven duurzaam heeft verbeterd. In dit verband wijst de staatssecretaris op de schulden van eiser en dat het mogelijk is dat eiser vanwege deze schulden opnieuw een misdrijf zal plegen. Ter zitting van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich ten aanzien van de door eiser ingebrachte stukken op het standpunt gesteld dat de gestelde gedragsverbetering ziet op een gedragsverandering in een gecontroleerde omgeving wat niet betekent dat sprake is van een duurzame positieve gedragsverandering waaruit volgt dat eiser geen gevaar meer is voor de samenleving.
8.3
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de door eiser overgelegde stukken onvoldoende heeft mogen vinden om aan te nemen dat bij eiser sprake is van een duurzame positieve gedragsverandering. Die stukken geven aan dat eiser enkel gewenst gedrag heeft vertoond maar geven geen inzicht in het gedrag op de langere termijn. Bovendien zien de stukken op het gedrag van eiser in detentie, waaraan geen doorslaggevend gewicht kan worden toegekend. Daarom is niet gebleken van een duurzame positieve gedragsverandering en bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat eiser geen actuele en ernstige bedreiging voor de samenleving (meer) vormt.
Inreisverbod
9.1
Eiser voert verder aan dat de staatssecretaris ten onrechte geen rekening heeft gehouden met alle individuele belangen van eiser. Eiser is een 34-jarige man die in Albanië is geboren. Hij woonde samen met zijn vrouw in Polen waar hij werkzaam was als ‘building painter’. Gedurende zijn detentie is zijn vrouw tijdelijk teruggekeerd naar Albanië omdat zij in verwachting is en nu door de detentie van eiser totaal alleen achter is gebleven in Polen. Nadat hij zijn straf heeft uitgezeten, is het de bedoeling om als gezin weer samen in Polen te gaan wonen. Ook voert eiser aan dat de staatssecretaris ten onrechte niet een overlegprocedure is gestart.
9.2
De staatssecretaris heeft in het verweerschrift aangegeven dat het aan eiser opgelegde inreisverbod niet langer wordt gehandhaafd omdat Polen bij e-mailbericht van 6 oktober 2023 aan de staatssecretaris heeft laten weten dat er geen redenen bestaan om de aan eiser verleende vergunning in te trekken. Volgens de staatssecretaris is er wel een raadpleegprocedure is gestart en hebben de Poolse autoriteiten hier tijdig op gereageerd.
9.3
Omdat de staatssecretaris het aan eiser opgelegde inreisverbod niet langer handhaaft, dient het beroep, in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard. Eiser heeft immers geen belang meer bij een beoordeling van zijn beroep tegen het inreisverbod.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is voor zover het beroep ziet op het inreisverbod niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank verklaart;
  • het beroep voor zover het ziet op het inreisverbod niet-ontvankelijk;
  • en voor het overige ongegrond;
  • veroordeelt de staatssecretaris om de proceskosten van eiser te vergoeden tot een bedrag van € 1750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Buikema, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.