ECLI:NL:RBDHA:2024:13570

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juni 2024
Publicatiedatum
26 augustus 2024
Zaaknummer
24-21182
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 14 mei 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 4 juni 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet kan vertrouwen op de Duitse autoriteiten vanwege discriminatie en racisme, en dat hij in Duitsland niemand heeft die hem kan bijstaan. De rechtbank verwijst naar de Dublinverordening, die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. Duitsland heeft een verzoek om terugname aanvaard, en de rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat er bijzondere omstandigheden zijn die een overdracht aan Duitsland onevenredig hard zouden maken.

De rechtbank stelt vast dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen bescherming kan vragen van de Duitse autoriteiten en dat er geen structurele tekortkomingen in de asielprocedure in Duitsland zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol en is openbaar gemaakt op 7 juni 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.21182
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser (gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk),

en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. E.H.J.M. de Bonth).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 14 mei 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 4 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, K. Ghanmi als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
5. Eiser heeft de beroepsgronden over het niet compleet zijn van het dossier en het horen van eiser over zijn bezwaren tegen een overdracht naar Duitsland ter zitting laten vallen. Hij handhaaft zijn stelling dat ten aanzien van Duitsland niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanwege discriminatie/racisme in Duitsland en de vele problemen met de opvang van asielzoekers in Duitsland. Hij heeft hiertoe verwezen naar diverse berichten in de media. Verder heeft eiser ter zitting gesteld dat het zijn bedoeling was naar Nederland te komen. In Duitsland heeft hij niemand die hem kan bijstaan, met name nu zijn moeder onlangs is overleden.
6. De rechtbank overweegt als volgt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in een bestendige lijn, en meer recentelijk onder meer op 8 november 20232, geoordeeld dat verweerder ten aanzien van Duitsland van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Het is dan aan eiser om het tegendeel aannemelijk te maken.
7. De rechtbank oordeelt dat eiser hier niet in is geslaagd. Uit landeninformatie is wel bekend dat in Duitsland rechtsextremistisch geweld plaatsvindt tegen asielzoekers, maar niet is gebleken dat eiser hiertegen geen bescherming kan vragen van de Duitse autoriteiten. Ook is niet gebleken dat de gemelde problemen de Duitse autoriteiten onverschillig laten. Daarnaast heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat uit de aangehaalde stukken blijkt dat de opvangcapaciteit en de leefomstandigheden in veel opvanglocaties wordt bekritiseerd, maar dat daaruit niet geconcludeerd kan worden dat Dublinclaimanten in Duitsland geen toegang hebben tot de opvangvoorzieningen. Dit blijkt ook niet uit de artikelen die eiser in beroep heeft overgelegd. Niet is gebleken dat sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure. Daarbij heeft de staatssecretaris kunnen betrekken dat de Duitse autoriteiten met het claimakkoord hebben gegarandeerd dat zij eiser conform de geldende regels zullen behandelen. Als eiser vindt dat hij onrechtmatig wordt behandeld of dat zijn opvang niet aan de (minimum)normen voldoet, kan hij daarover klagen of aangifte doen bij de daarvoor geschikte instanties in Duitsland. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit voor hem niet mogelijk is, en dat de Duitse autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen.

Artikel 17 van de Dublinverordening

8. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht aan Duitsland onevenredig hard is. De staatssecretaris heeft de omstandigheid dat (beoogd aanstaande) familieleden van eiser die in Nederland aanwezig zijn, onvoldoende mogen vinden om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. De ter zitting gestelde afhankelijkheid van hen is niet aannemelijk geworden. Daarbij is ook van belang dat de Dublinverordening er niet op is gericht om gezinshereniging op reguliere gronden mogelijk te maken. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
07 juni 2024

Documentcode:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.