ECLI:NL:RBDHA:2024:13578

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 augustus 2024
Publicatiedatum
26 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.28345
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een EU/EER-onderdaan en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 augustus 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die was opgelegd aan eiser, een persoon van Djiboutiaanse nationaliteit. De maatregel was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie op 11 juli 2024, op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. De minister had op 19 juli 2024 de maatregel van bewaring opgeheven, omdat bleek dat eiser een EU/EER-onderdaan was.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de beoordeling zich beperkte tot de vraag of eiser recht had op schadevergoeding, nu de maatregel van bewaring was opgeheven. De rechtbank concludeerde dat de minister voldoende had gemotiveerd dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was, gezien het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser had tijdens het verhoor aangegeven gebruik te willen maken van een advocaat, maar later verklaard geen behoefte te hebben aan bijstand van een raadsman. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een gebrek in het recht op rechtsbijstand.

De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was geweest en dat het beroep ongegrond was. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 2 augustus 2024, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummers: NL24.28345
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer] , (gemachtigde: mr. A. Hol),
en
de minister van Asiel en Migratie (voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid), de minister,
(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 11 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Bij besluit van 11 juli 2024 heeft de minister aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld (geregistreerd onder het zaaknummer NL24.28433). Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.
De minister heeft op 19 juli 2024 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep, gezamenlijk met de zaak NL24.28433, op 22 juli 2024 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Djiboutiaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1994.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106
van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
4. De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
5. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid ambtshalve.
Het voortraject
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat er een gebrek in de ophouding bestaat en daarom ook de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Uit het proces-verbaal van ophouding en onderzoek (M105-A) onder punt 2 volgt dat eiser aangaf dat hij bij het verhoor gebruik wilde maken van bijstand van een advocaat. Onder punt 5 volgt dat eiser verklaarde geen behoefte te hebben aan bijstand van een raadsman bij het verhoor. Daarna is de Raad voor Rechtsbijstand (RvR) ingelicht. Eiser meent dat deze gang van zaken niet juist is. De piketadvocaat moet worden ingeschakeld op een zodanig tijdstip dat de piketadvocaat ook aanwezig kan zijn bij het verhoor en dat is niet gebeurd. De gemachtigde van eiser stelt dat hij pas na het verhoor is gebeld door de vreemdelingenpolitie. Eiser wijst op paragraaf A2/4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (VC).
7. De beroepsgrond slaagt niet. Uit het proces-verbaal verbaal van ophouding en onderzoek volgt inderdaad onder punt 2 dat eiser eerst aangaf dat hij gebruik wilde maken van een advocaat bij het verhoor. Onder punt 5 volgt dat eiser vervolgens verklaarde geen behoefte te hebben aan bijstand van een raadsman bij het verhoor, maar wel gedurende de verdere procedure, waarna de advocatenpiketdienst alsnog is ingelicht. Eiser verklaarde dat een advocaat ook mag komen na het onderzoek naar zijn identiteit (dus na het verhoor). Uit het proces-verbaal van gehoor volgt dat eisers gemachtigde op voorhand telefonisch op de hoogte is gebracht van de op handen zijnde inbewaringstelling. Ook volgt hieruit dat het gehoor zonder aanwezigheid van eisers gemachtigde plaatsvond omdat eiser voor het
verhoor gesproken heeft met zijn gemachtigde en die aangaf niet aanwezig te zijn bij het verhoor. Uit deze gang van zaken leidt de rechtbank niet af dat sprake is van een gebrek met betrekking tot het recht op rechtsbijstand. De rechtbank overweegt dat het proces-verbaal van verhoor en gehoor op ambtseed of ambtsbelofte zijn opgemaakt. De rechtbank heeft geen reden om niet van de juistheid van deze ondertekende processen-verbaal uit te gaan.
Grondslag en gronden
8. De rechtbank is van oordeel dat eiser op het moment van inbewaringstelling viel onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Eisers identiteit kon niet worden vastgesteld met een identiteitsdocument en na onderzoek in Frankrijk en in Eurodac bleek dat eisers personalia en dacty daar niet voorkwamen. Daarom is vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf had en is aan hem op 11 juli 2024 een terugkeerbesluit met inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. De rechtbank is verder van oordeel dat de gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen in samenhang bezien en gelet op de motivering daarvan voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en voor het standpunt van de minister dat er een risico op onttrekking bestond.
Lichter middel
9. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat niet kon worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden en de motivering daarvan volgt dat er een risico was dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
10. De rechtbank is van oordeel dat de minister, tot aan de opheffing van de maatregel, voldoende voortvarend heeft gewerkt aan de uitzetting en dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestond. Op 15 juli 2024 is een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Op 19 juli 2024 is de maatregel van bewaring opgeheven omdat eiser een EU/EER-onderdaan blijkt te zijn.
Ambtshalve toetsing
11. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van de opheffing op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
02 augustus 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.